1
AFSTELLINGEN
1.13 KOOI-ONDERMES _________________________________________________________
(Controle vóór bijstelling)
1. Controleer de kooilagers op eind- en radiale speling. Als
er sprake is van enige abnormale beweging van de
kooi, hetzij op-en-neer of zijwaarts, dan moeten de
betreffende onderdelen worden bijgesteld of vervangen.
VOORZICHTIG
!
Wees uiterst voorzichtig bij het hanteren van de kooi om
lichamelijk letsel en schade aan de snijkanten te
voorkomen.
2.
Inspecteer of de kooimessen en het onderblad rechte,
scherpe randen hebben, zonder verbuigingen of
inkepingen.
a.
De voorste rand van de kooimessen moet scherp
zijn en mag geen bramen of tekenen van afronding
vertonen.
b.
Het onderblad en de achterplaat van het onderblad
moeten goed vastzitten. Het onderblad moet recht
en scherp zijn.
c.
Over het voorvlak van het onderblad moet een plat
oppervlak van minstens ca. 4 mm in stand worden
gehouden. Gebruik een standaard platte vijl om het
onderblad af te bramen.
3.
Als zich zodanige slijtage of beschadiging voordoet dat
de kooi of het onderblad niet meer gecorrigeerd kan
worden door ze te polijsten, moeten ze opnieuw
geslepen worden.
4.
De juiste afstelling van kooi op onderblad is uiterst
belangrijk. Er moet over de gehele lengte van de kooi
1.14 KOOI-ONDERMES ONDERMESAFSTELLING ___________________________________
Lees eerst Sectie 3.13 alvorens de afstelling uit te
1.
voeren.
2.
Begin de afstelling aan de oplopende kant van de
kooimessen, gevolgd door de aflopende kant. De
oplopende kant is het gedeelte dat tijdens normale
rotatie het eerst over het ondermes passeert.
Los moer (C) een kwartslag aan weerszijden van de
3.
maaieenheid.
Draai stelschroef (A) met toenamen van 1/16 tot
a.
1/8 per keer.
b.
Schuif een voelmaat of passtukje van 0,025 mm
tussen het kooimes en het ondermes. Draai de kooi
niet.
c.
Stel de aflopende kant van het kooimes op gelijke
wijze tot dezelfde afstand bij en controleer daarna
opnieuw de afstelling aan de oplopende kant.
d.
Zet alle bevestigingen vast en controleer de
bijstelling opnieuw.
14
en het onderblad een opening van 0,025 - 0,076 mm
of minder in stand gehouden worden.
5.
De kooi moet evenwijdig zijn aan het onderblad. Een
verkeerd afgestelde kooi zal zijn scherpe randen
vroegtijdig verliezen, waardoor de kooi en het
onderblad ernstige schade kunnen oplopen.
6.
De conditie van het gras is tevens van invloed op de
afstelling.
a.
Wanneer het gras droog en schaars is, is een
grotere opening nodig om te voorkomen dat de kooi
en het onderblad heet worden en schade oplopen.
b.
Voor gras van zeer goede kwaliteit met een hoog
vochtgehalte is een kleinere opening nodig (ca.
nul).
°
e.
Wanneer de kooimessen op de juiste wijze ten
opzichte van het ondermes zijn afgesteld, zal de
kooi vrijelijk draaien en dient u een stuk papier over
de volle lengte van de kooi te kunnen snijden
wanneer het onder een hoek van 90° t.o.v. het
ondermes wordt gehouden.
B
C
°
G
A
F
E
Afb. 1L
Afb. 1M
D
Afb. 1N