micro CA-350x-inspectiecamera
Een Bluetooth®‑ microfoon
gebruiken
De eerste keer dat u een Bluetooth‑compat‑
ibele microfoon aansluit, moet u deze "kop‑
pelen" met de CA‑350x. Schakel uw microfoon
in en begin met zijn koppelingsmodus. Raad‑
pleeg de documentatie van uw microfoon
voor de specifieke instructies.
In het Bluetooth‑instellingenmenu van de
CA‑350x selecteert u SEARCH. Uw Bluetooth‑
microfoon moet vervolgens op het scherm
verschijnen. Selecteer uw microfoon en druk
op SELECT
op de CA‑350x. Na een ges‑
laagde verbinding ziet u het symbool naast
uw apparaat veranderen van
zal het geluid van uw Bluetooth‑microfoon
worden gebruikt bij het opnemen van video's
met de CA‑350x.
Gebruiken met SeeSnake
inspectieapparatuur
De micro CA‑350x‑inspectiecamera kan ook
worden gebruikt met verschillende See‑
Snake‑inspectieapparaten en werd specifiek
ontworpen voor gebruik met de microReel‑,
microDrain™‑ en nanoReel‑inspectiesyste‑
men. Indien gebruikt met dit soort appara‑
tuur, behoudt hij al de in deze handleiding
beschreven functies. De micro CA‑350x‑in‑
spectiecamera kan ook worden gebruikt met
andere SeeSnake‑inspectieapparatuur, zij
het alleen voor weergave en opname.
Voor gebruik met SeeSnake‑inspectieap‑
paratuur moeten de beeldkop en eventu‑
ele verlengkabels worden verwijderd. Voor
de microReel, de microDrain, de nanoReel
en soortgelijke apparatuur, verwijzen wij u
naar de handleiding voor informatie over de
juiste aansluiting en het correcte gebruik.
Voor andere SeeSnake‑inspectieapparatuur
(meestal een haspel en monitor) moet er
een adapter worden gebruikt om de micro
CA‑350x‑inspectiecamera aan te sluiten
op een Video‑Out‑poort van de SeeSnake‑
inspectieapparatuur. Wanneer hij op deze
manier wordt aangesloten, zal de micro
CA‑350x‑inspectiecamera het camerabeeld
weergeven en kan hij worden gebruikt voor
opname.
Bij aansluiting op SeeSnake‑inspectieappara‑
tuur (microReel, microDrain™ of nano ‑Reel),
brengt u de op uw haspel aangesloten verbin‑
dingsmodule op één lijn met de kabelconnec‑
tor van de micro CA‑350x‑inspectiecamera, en
drukt u hem er recht en stevig in. (Zie figuur 18.)
88
Figuur 18 – Cameraverbindingsstekker
OPGELET
ker om schade te voorkomen.
in
. Nu
Lokaliseren van de sonde
Bij gebruik met een sonde (plaatsbepaling‑
zender) kan de sonde op twee manieren
worden gecontrolleerd. Als de haspel is uit‑
‑
gerust met een sondetoets kan die worden
®
gebruikt om de sonde in en uit te schakelen.
Anders wordt de sonde ingeschakeld door
de lichtintensiteit van de LEDs tot nul te her‑
leiden. Eenmaal de sonde gelokaliseerd, kan
de lichtintensiteit van de LEDs weer worden
verhoogd tot het normale niveau om de in‑
spectie voort te zetten.
Een RIDGID‑plaatsbepaler, zoals de SR‑20,
SR‑60, Scout of NaviTrack® II, ingesteld op
512 Hz, kan worden gebruikt voor het op‑
sporen van elementen in de geïnspecteerde
afvoerleiding.
Figuur 19 – Lokaliseren van de haspelsonde
Om de sonde te lokaliseren, schakelt u de
plaatsbepaler in en zet u hem in sondemo‑
dus. Scan in de richting van de vermoedelijke
plaats van de sonde totdat de plaatsbepaler
de sonde traceert. Na het detecteren van
de sonde kunt u met de aanwijzingen van
de plaatsbepaler de precieze plaats ervan
bepalen. Raadpleeg voor gedetailleerde in‑
structies over het traceren van de sonde de
handleiding van de door u gebruikte plaats‑
bepaler.
geïnstalleerd
Draai niet aan de verbindingsstek‑