3. Plaats de splitpen (pos. B) weer terug.
9. Inbedrijfstelling
Motorolie en benzine bijvullen
m LET OP! DE MOTOROLIE WERD VOOR TRANS-
PORT AFGETAPT.
De motor kan permanent beschadigd raken en de ga-
rantie op de motor vervalt als het carter van de motor
niet wordt bijgevuld met olie voordat de motor wordt
gestart.
1. Controleer het oliepeil en vul eventueel olie bij.
(Max. markering op de oliepeilindicatie) (afb. 11).
2. Open de tankdop (2) en vul het apparaat met nor-
male loodvrije benzine (min. 90 octaan; max. 5%
bio-ethanol) (afb. 12).
Motor starten
1. Draai het wiel (17) omhoog totdat de vergrende-
ling in de hiervoor aangebrachte uitsparing vast-
klikt (afb. 13). Zet de gashendel (16) in de vereiste
positie (afb. 14)
A=vol gas
B=stationair
C=stop
2. Zet de gashendel in positie "A". Start de motor met
behulp van de trekstarter (1). Trek hiertoe eerst
voorzichtig aan, totdat u enige weerstand voelt en
vervolgens krachtig tot het einde. Herhaal deze
werkwijze tot de motor aanspringt. Als de motor
na tien pogingen nog niet is aangesprongen, dient
u het hoofdstuk "VERHELPEN VAN STORIN-
GEN" in deze gebruikshandleiding te raadplegen.
3. Om de messen te bedienen, trekt u de gashen-
delblokkering (5) terug en drukt u vervolgens de
koppelingshendel (3) in om de rotatie van de mes-
sen in te schakelen. Houd de koppelingshendel
(3) ingedrukt.
Laat de koppeling los om de messen te stoppen
(afb. 15/16).
9.1 Stationair (afb. 14)
Zet de gashendel (16) in positie "B" om het motor-
toerental te verlagen wanneer de grond niet wordt
bewerkt. Het verlagen van het motortoerental tot sta-
tionair toerental verlengt de levensduur van de motor,
bespaart brandstof en vermindert het geluidsniveau
van de machine.
9.2 Uitschakelen (afb. 14+15)
Zet de koppelingshendel (3) in de uitgangspositie om
de grondfrees te stoppen. Zet de gashendel in positie
"C" om de motor te stoppen.
9.3 Bedrijfstoerental (afb. 14)
Normale bedrijfstoerental:
• De gashendel (16) op " " zetten om de beste resul-
taten te verkrijgen. (pos. A)
140 | NL
Cultivering:
• De gashendel (16) moet op " " worden ingesteld.
(pos. C)
10. Werkaanwijzingen
10.1 Diepteregeling
Naast de diepte-instelling wordt de besturing van de
werkdiepte en voorwaartse beweging ondersteund
door de druk op het stuur. De neerwaartse druk op
het stuur vermindert de werkdiepte en verhoogt de
snelheid van de voorwaartse beweging. De opwaart-
se druk verhoogt de werkdiepte en verlaagt de snel-
heid van de voorwaartse beweging.
10.2 Inzaaien van grond
Bij het inzaaien wordt de grond gebroken en opgegra-
ven en klaargemaakt voor het zaaibed.
De optimale werkdiepte ligt tussen 100 mm en 150
mm. Een motorfrees verwijdert bovendien onge-
wenste planten uit de grond.
Het verhakselen van deze plantaardige bestanddelen
verrijkt de grond.
Bij te droge grond dat stoffig is en daardoor geen wa-
ter opneemt, kan niet worden ingezaaid.
- Om deze reden moet gedurende enkele dagen
voor het inzaaien worden beregend.
Te natte grond geeft bij het inzaaien ongewenste
klonten.
- Om deze reden moet een of twee dagen worden
gewacht na zware regenval zodat de grond iets
kan opdrogen.
Een goed bewerkte en direct na het inzaaien gebruikt
oppervlak bevordert de groei van platen omdat het
vocht in de grond wordt gehouden.
De feitelijke werkdiepte wordt bepaald door de soort
grond en de werkomstandigheden. Bij bepaalde
grondsoorten is een bewerking voldoende om de ge-
wenste diepte te verkrijgen. Bij andere grondsoorten
wordt de gewenste diepte pas na twee of drie bewer-
kingen verkregen. In dit geval moet de diepte-instel-
ling voor elke bewerking opnieuw worden verlaagd.
De bewerkingen moeten telkens afwisselend in de
lengte en in de breedte worden uitgevoerd.
Probeer de grond bij de eerste bewerking niet te diep
te bewerken. Als de machine springt of ratelt, moet
het apparaat iets sneller over de grond worden ge-
reden.
Beweeg het stuur heen en weer wanneer de motorf-
rees stopt en zich ingraaft tot de machine zich weer
naar voren beweegt.
Uitgegraven stenen moeten worden verwijderd.
www.scheppach.com