h) Voertuig besturen
Plaats het voertuig op de grond. Steek uw vingers niet in de aandrijving en houd het voertuig niet vast aan de wielen.
De volgende afbeeldingen dienen alleen als illustratie van de functies. Deze hoeven niet met de uitvoering
van de meegeleverde zender overeen te komen!
1. Gas-remhendel loslaten (neutrale stand), voertuig rolt uit resp. beweegt niet (evt. trimregelaar voor de rijfunctie op
de zender corrigeren)
2. Vooruitrijden, gas-remhendel langzaam in richting van de greep duwen
3. Vooruitrijden en dan remmen (het voertuig vertraagt; rolt niet langzaam uit), de gas-remhendel zonder onderbre-
king van de greep wegtrekken
Vooruitrijden, remmen en dan achteruitrijden: De gas-remhendel zonder onderbreking van de greep wegtrekken
(remmen); als het voertuig tot stilstand komt de gas-remhendel kort (ca. 1 seconde) in neutraal zetten, dan gas-
remhendel van de greep wegtrekken (het voertuig rijdt nu achteruit)
Vooruitrijden
Als de gas-remhendel direct zonder onderbreking van het vooruit naar achteruit wordt gewisseld vindt er een remfunc-
tie van de aandrijving plaats (voertuig rijdt niet achteruit).
Indien direct van vooruit- naar achteruitrijden moet worden gewisseld, moet de gas-remhendel eerst van de hand-
greep weggetrokken worden en in de neutraalstand worden gezet. Als het voertuig tijdens deze fase vooruitrijdt,
wordt daardoor ook de remprocedure uitgevoerd. Als de gas-remhendel nu een tweede keer van de greep wordt
weggetrokken rijdt het voertuig achteruit.
Het voertuig rijdt dus na vooruit te zijn gereden pas achteruit, wanneer de gashendel nogmaals van de
greep wordt weggeduwd. Dit is nodig voor de remfunctie; het beschermt de aandrijving ook tegen overbe-
lasting door een onmiddellijke omschakeling van vooruit- naar achteruitrijden.
Remmen
Als het voertuig stil staat,
even wachten
(1 seconde)
Achteruitrijden
107