Informations concernant le modèle réel le
Au début des années 1950, la DB lança des études pour la
mise au point d'une motrice pour tous services. Bien que les
5 prototypes de E 10 aient reéalisé des performances satis-
faisantes, la DB abandonna le concept de motrices pour tous
services. Pour les achats futurs, la DB développa des normes
unifiées. Il en résulta des conditions d'achat et d'entretrien
nettement simplifiées. Les deux principales séries (BR) sont
constituées parles modèles E 10 (BR 110 à partir de 1968) et
E 40 (BR 140) dont les systèmes mécaniques et électriques
sont quasiment identiques. Ensemble, ces deux locomotives
ont été fabriquées en près de 1 300 exemplaires. Toutes deux
développent une puissance de 3 620 kW. La locomotive
BR 110 prévue pour la traction des trains rapides dispose
d'une transmission conçue pour une vitesse de 150 km/h,
tandis que celle de la locomotive BR 140 prévue pour les
trains de marchandises est conçue pour une vitesse de 100
km/h. La locomotive BR 139 représente un développement du
modèle BR 140 pour une exploitation en pentes. A partir du
numéro d'immatriculation E 10 288, l'aspect des locomotives
fut modifié. Une superstructure aérodynamique, des tampons
carénés, une jupe sous les tampons ainsi que sur les côtés
latéraux en étaient les principales caractéristiques.
All manuals and user guides at all-guides.com
Informatie van het voorbeeld
In het begin van de jaren vijftig zocht de Deutsche Bundes-
bahn naar een locomotief die aan alle eisen van het spoor-
wegbedrijf kon voldoen. Hoewel met 5 prototypes van de
E 10 goede resultaten werden bereikt, besloot de DB af te
zien van het plan voor de bouw van een universele locomo-
tief. Voor toekomstige bestellingen werd een typenprogram-
ma opgesteld voor locomotieven waarbij de constructiede-
len genormaliseerd werden. Daardoor werden fabricage en
onderhoud wezenlijk vereenvoudigd. De twee belangrijkste
typen (BR) E 10 (vanaf 1968: BR 110) en de E 40 (BR 140) zijn
elektrisch en mechanisch vrijwel gelijk. In totaal zijn er bijna
1300 exemplaren van geproduceerd. Beiden leveren een
motorvermogen van 3620 kW. De BR 110 die bedoeld is voor
het sneltreinverkeer, heeft een overbrenging voor 150 km/h,
de voor de goederendienst bedoelde BR 140 een overbren-
ging voor 100 km/h. De BR 139 is afgeleid van de BR 140 en
bedoeld voor steile trajecten. Vanaf het bedrijfsnummer
E 10 288 veranderde het uiterlijk van de locomotieven. De
meest in het oog springende kenmerken zijn: de aërodyna-
mische loc opbouw, beklede buffers, een afdekking onder
de bufferbalk en een geheel doorlopend jaloezie aan beide
zijden.
5