NL
Gebruik
Gebruik de opvangwagen alleen
in originele FABA™ installaties.
Let er vóór het klimmen altijd
op dat de karabijnhaak van de opvang-
wagen correct in het borstoog van de
opvanggordel ingehaalt, gesloten en
geborgd is.
De gebruiker moet zijn opvanggordel
(EN 361) zo strak mogelijk om het
lichaam dragen. Gebruik geen opvang-
gordels met elastische banden. Gaat de
gordel tijdens het op- en afklimmen los
zitten, dan moet deze vanuit een bevei-
ligde positie opnieuw correct worden
ingesteld.
Men moet heel voorzichtig zijn
bij omgevings- en weersomstan-
digheden waarbij veilig klimmen
niet gegarandeerd is. Onder andere
sneeuw/ijs, spanningvoerende delen en
andere invloeden behoren hiertoe. Het
is ook niet voor gebruik in explosieve
zones geschikt.
De vrije valruimte onder de
voeten van de gebruiker moet
mimi maal 2,00 m bedragen. Bin-
nen de eerste twee meter is de gebruiker
in som mige gevallen niet beveiligd tegen
het op de grond vallen, vandaar dat bij
het klimmen en dalen bijzonder voor-
zichtig te werk gegaan dient te worden!
Wanneer de vangwagen van de
vang gordel losgemaakt of uit de
veiligheidsrail gehaald moet wor-
den (bijv. voor het verlaten van de klim-
beveiligingsinstallatie bij afneem bare
blokkeringen), dan moet de gebruiker
zich van tevoren beslist op andere wijze
tegen vallen beveiligen (bijv. aanslaan
met een veiligheidskabel met valdemper)
of door zich op een tegen vallen beveilig-
de staanplaats te bevinden!
1. De klimweg omhoog- resp. omlaag-
gaan, de FABA™-vangwagen loopt in het
profi el van de veiligheidsrail en begeleidt
de gebruiker zonder dat een handmatig
ingrijpen noodzakelijk is, omhoog en
omlaag.
2. Bij de vangwagen EZ is het nood-
zake lijk, dat de gebruiker dichtbij de
ladder omhoog klimt. Wanneer hij "naar
achteren leunt" heeft dat onmiddellijk de
vergrendeling van de vangwagen in de
veiligheidsrail ten gevolge.
3. De opvangwagen wordt in de veilig-
heidsrail geplaatst en beveiligt de gebrui-
ker in combinatie met de opvanggordel
tegen een val alleen tijdens en klimmen
of afdalen. Tijdens de uitvoering van
werkzaamheden of tijdens rustpauzes
moet de gebruiker zich extra beveiligen
met daardoor bestemde, toegelaten aans-
lagmiddelen. Daarbij dient men erop te
letten dat deze extra beveiliging altijd
strak moet zijn.
De vangwagen mag bij het klimmen
niet met de hand vastgepakt
worden of geleid worden. Handmatige
ingrepen kunnen de veilige werking van
het remmechanisme beïnvloeden.
4. Neem de opvangwagen na gebruik uit
de veiligheidsrail en berg hem op een
schone en droge plek op. De vangwagen
mag niet vrij hangend in de rail blijven.
5. Voor de bediening van de vangwagen bij
het invoeren in de klimbeschermingsrail,
zie pagina 5 afb. A1 tot A8. Voer hierbij
het einde A eerst met de verende onder-
steuning in en draai de vangwagen. Voor
de bediening bij de afname, zie pagina 6
afb. B1 tot B4.
33