NL
1. Motor stoppen (zie Hoofdstuk 6.2.2 "Motor
stoppen", pagina 45).
2. Klep (14/1) optillen.
3. Grasopvangbak (14/2) uit de houders tillen
en naar achteren toe wegnemen.
4. Grasopvangbak ledigen.
5. Uitblaasopeningen van de vulniveau-indicator
(15/1) reinigen.
6. Grasopvangbak vasthaken (zie boven).
7 WERKINSTRUCTIES
Neem de veiligheidsinstructies in acht (zie Hoofd-
stuk 3.8 "Veiligheidsinstructies voor de bedie-
ning", pagina 44).
OPMERKING
Neem de lokale voorschriften met betrek-
king tot het gebruik van een grasmaaier
in acht.
■
Let op voorwerpen op het gras en verwijder
ze uit het werkgedeelte.
■
Beweeg het apparaat nooit over obstakels
zoals takken of boomstronken.
■
Alleen bij goed zicht maaien.
■
Uitsluitend met scherp mes maaien.
■
Manoeuvreer het apparaat uitsluitend met
behulp van de duwboom.
■
Beweeg het apparaat alleen stapvoets.
■
Beweeg het apparaat altijd dwars tegen een
helling. Niet naar boven en naar beneden op
de helling werken en evenmin op hellingen
met een inclinatie van meer dan 10°. Grote
zorgvuldigheid is geboden bij het veranderen
van de rijrichting.
Maaiprestaties en gebruiksduur van de accu
■
De maaiprestaties, d.w.z. het oppervlak dat
kan worden gemaaid, hangt af van de eigen-
schappen van het gazon. Factoren zoals de
lengte van het gras, de dichtheid van het
gras, de gekozen maaihoogte en het vocht-
gehalte van het gazon beïnvloeden de maai-
prestaties.
■
Vaak maaien en een kort gehouden gazon
vergroot de autonomie van de accu.
■
Vaak in- en uitschakelen van de grasmaaier
tijdens het maaien vermindert de maaipresta-
ties evenzeer als een niet volledig geladen
accu.
46
■
Voor een optimale maaiprestaties wordt aan-
bevolen het gazon vaak te maaien, een hoge
maaihoogte in te stellen het gras stapvoets te
maaien.
Tips bij het maaien
■
Houd een gelijkmatige maaihoogte aan tot
3–-5 cm, maai niet meer af dan de helft van
de grashoogte.
■
Grasmaaier niet overbelasten! Als het motor-
toerental in dichtbegroeid, hoog gras merk-
baar daalt, vergroot dan de maaihoogte en
maai vaker.
■
Wind en zon kunnen het gazon na het maai-
en uitdrogen, daarom laat in de namiddag
maaien.
8 ONDERHOUD EN VERZORGING
VOORZICHTIG!
Gevaar voor snijletsel
Gevaar voor snijletsel bij het grijpen in
het draaiende maaimechanisme.
■
Vóór alle onderhouds- en reinigings-
werkzaamheden: schakel het appa-
raat uit en wacht totdat het maaime-
chanisme stilstaat. Verwijder de be-
veiligingssleutel en de accu's.
■
Draag veiligheidshandschoenen.
8.1
Regelmatige
onderhoudswerkzaamheden
■
Zorg ervoor, dat alle moeren, bouten en
schroeven vast aangehaald zijn en dat het
apparaat zich in een veilige werkpositie be-
vindt.
■
Grasopvanginstallatie regelmatig inspecteren
op werking en slijtage.
8.2
Apparaat en maaiwerk reinigen
LET OP!
Gevaar door water
Water in het apparaat leidt tot kortsluitin-
gen en vernieling van de elektrische on-
derdelen.
■
Spuit het apparaat niet met water af.
■
Gebruik voor het reinigen uitsluitend
een handveger of en borstel.
1. Motor stoppen (zie Hoofdstuk 6.2.2 "Motor
stoppen", pagina 45).
2. Accu's verwijderen.
Werkinstructies
34.8 Li