NL
■
De oplader en accu niet vuil of nat gebruiken.
Voor gebruik het apparaat en de accu reini-
gen en drogen.
■
Oplader en accu niet openen. Er bestaat ge-
vaar voor elektrocutie en kortsluiting.
■
Laat het apparaat voor uw eigen veiligheid al-
leen door gekwalificeerd personeel en met
originele reserveonderdelen repareren.
■
Dit apparaat mag niet worden gebruikt door
onbevoegden, behalve wanneer ze onder
toezicht staan van een voor hun veiligheid
verantwoordelijke persoon of wanneer ze in-
structies hebben gekregen hoe ze het appa-
raat moeten gebruiken. Onbevoegde perso-
nen zijn bijv.:
■
Personen (met inbegrip van kinderen)
met beperkte fysieke, sensorische of
geestelijke capaciteiten
■
Personen die geen ervaring met en/of
geen kennis over het apparaat hebben.
■
Kinderen mogen niet alleen in de buurt van
de accu komen om te garanderen dat ze niet
met het apparaat spelen.
■
Ongebruikte apparaten droog en op een af-
gesloten plaats opslaan. Onbevoegde perso-
nen en kinderen mogen geen toegang tot het
apparaat krijgen.
3.8
Veiligheidsinstructies voor de bediening
Houd er rekening mee dat de gebruiker verant-
woordelijk is voor ongevallen en schade, die an-
dere personen of hun eigendommen kunnen be-
treffen.
WAARSCHUWING!
Risico op letsel
Het onbedoeld inschakelen van het ap-
paraat kan tot ernstig letsel leiden.
■
Trek de veiligheidssleutel na het uit-
schakelen altijd uit.
■
Laat een gebruiksklaar apparaat nooit onbe-
waakt achter.
■
Trek de veiligheidssleutel in volgende geval-
len uit:
■
wanneer het apparaat zich niet onder
toezicht bevindt
■
vóór het inspecteren, schoonmaken en
onderhouden
■
vóór het plaatsen van de accu
■
bij storingen en abnormale trillingen
44
■
vóór het oplossen van blokkeringen en
verstoppingen zoals bij het verwijderen
van gemaaid materiaal
■
bij contact met gevaarlijke voorwerpen en
vreemde objecten
■
Til het apparaat nooit op met een draaiende
motor.
■
Duw het apparaat bij het maaien altijd vooruit
en nooit achteruit. Trek het apparaat nooit in
de richting van het lichaam.
■
Maai nooit over obstakels zoals takken of
boomwortels.
■
Schakel de motor uit wanneer u over een an-
der oppervlak dan het gazon rijdt.
■
Inspecteer na contact met vreemde voorwer-
pen het apparaat op beschadigingen. Laat
het apparaat repareren wanneer het bescha-
digd raakte.
4 MONTAGE (01 – 08)
Montage: Zie afbeeldingen (01) t/m (08).
OPMERKING
Pas na de geheel voltooide montage
mag het apparaat gebruikt worden.
5 INGEBRUIKNAME/BUITEN GEBRUIK
STELLEN
5.1
Accu's opladen (09)
De accu's zijn gedeeltelijk opgeladen. De accu's
vóór het eerste gebruik volledig opladen. De ac-
cu's kunnen in elke laadtoestand worden opgela-
den. Het onderbreken van het opladen leidt niet
tot schade aan de accu.
OPMERKING
Zie voor meer informatie de afzonderlijke
gebruiksaanwijzingen voor de accu's en
voor de oplader.
5.2
Accu's plaatsen en verwijderen (10, 11)
Accu plaatsen
1. Beveiligingssleutel (10/1) verwijderen (10/a).
2. Accudeksel (11/1) openen (11/a).
3. Accu's (11/2) met lichte druk tot aan de aan-
slag in de accuvakken schuiven (11/b), zodat
de contact-aansluiting van de accu stevig op
de connector in het accuvak zit.
4. Accudeksel sluiten.
5. Beveiligingssleutel weer plaatsen.
Montage (01 – 08)
34.8 Li