11. Reiniging en onderhoud
a) Algemeen
Voor de reiniging of het onderhoud moet de rijregelaar uitgezet worden en moet de rij-accu volledig van de rijregelaar
worden losgekoppeld. Schakel de zender vervolgens uit. Indien u zojuist met het voertuig heeft gereden, dient u alle
onderdelen (bijv. motor, rijregelaar enz.) eerst volledig te laten afkoelen.
Verwijder na het rijden stof en vuil van het gehele voertuig. Gebruik bijv. een schone kwast met lange haren en een
stofzuiger. Persluchtsprays kunnen ook van pas komen.
U mag geen reinigingssprays of gewone schoonmaakmiddelen gebruiken. Daardoor kan de elektronica beschadigd
raken, bovendien leiden dergelijke middelen tot verkleuringen aan de kunststof onderdelen of de carrosserie.
Was het voertuig nooit een hogedrukreiniger af.
Voor het afvegen van de carrosserie kunt u een zachte en iets bevochtigde doek gebruiken. Wrijf niet te hard. Anders
ontstaan er krassen.
b) Voor resp. na elke rit
Door de trillingen van de motor en schokken tijdens het rijden kunnen er onderdelen en schroefverbindingen losraken.
Controleer daarom voor resp. na iedere rit de volgende posities:
• Vaste zit van de wielmoeren en alle schroefverbindingen van het voertuig
• Bevestiging van rijregelaar, aan/uit-schakelaar, ontvanger
• Adhesie van de banden op de velgen resp. de toestand van de banden
• Bevestiging van alle kabels (deze mogen niet in bewegende delen van het voertuig terecht komen)
• Functie van de ventilator op de rijregelaar
Controleer bovendien voor resp. na ieder gebruik het voertuig op beschadigingen. Indien u beschadigingen
vaststelt, mag het voertuig niet gebruikt worden resp. in gebruik worden genomen.
Mochten versleten voertuigonderdelen (bijv. banden) of defecte onderdelen van het voertuig (bijv. een
gebroken ophanging) vervangen moeten worden, mag u enkel originele reserveonderdelen gebruiken.
102