BELANGRIJK
Voor de modellen met
mogelijkheid tot zijdelingse aflaat: controleer
dat de bescherming van de zijdelingse aflaat
(afb. 13.A) laag is gesteld en wordt geblokkeerd
door de veiligheidshendel (afb. 13.B).
BELANGRIJK Voordat de demontage of het
onderhoud van de deflector wordt uitgevoerd,
moet de veiligheidshendel (fig. 14.B) geduwd
worden en moet de bescherming van de
zijdelingse aflaat (fig. 14.A) hoog gesteld worden
om de demontage ervan toe te staan.
OPMERKING Voor de demontage van
de deflector moeten de handelingen
van de montage in de omgekeerde
volgorde uitgevoerd worden.
4.7 MONTAGE VAN DE ZIJDELINGSE
VERSTERKINGEN VAN DE
SNIJGROEP (ENKEL VOOR
MODELLEN MET ZIJDELINGSE
AFLAAT, INDIEN VOORZIEN).
Vervolledig de montage van de snijgroep
door de zijdelingse versterkingen op het
profiel van de snijgroep te monteren met
de desbetreffende schroeven (afb. 8).
4.8 MONTAGE EN VERVOLLEDIGING
VAN DE ACHTERSTE PLAAT
(ENKEL VOOR MODELLEN MET
OPVANG ACHTERAAN).
1. Monteer de twee onderste staven (afb. 9.A)
en (afb. 9.B), volgens de montagerichting die
aangegeven is op de afbeelding en bevestig
ze met de schroeven (afb. 9.C) en de
moeren (afb. 9.D) en draai deze stevig vast.
2. Verwijder de twee schroeven (afb. 9.H) die
nadien opnieuw gebruikt zullen worden.
3. Monteer het onderste deel (afb. 9.E) van
de achterste plaat en bevestig het aan
de onderste staven met de schroeven
(afb. 9.F) en de moeren (afb. 9.G),
zonder deze volledig vast te draaien.
4. Vervolledig de bevestiging van het
onderste deel (afb. 9.E) van de achterste
plaat door de twee centrale schroeven
(afb. 9.H) die voordien verwijderd
werden, en de vier bovenste schroeven
(afb. 9.I) stevig vast te schroeven.
5. Klem de twee onderste moeren
(afb. 9.G) stevig vast.
6. Plaats de hendel (afb. 9.J) van de
signaalgever voor volle opvangzak
in de zitting (afb. 9.K) en duw deze
omlaag totdat u een klik hoort.
7. Monteer de twee onderste steunen van de
opvangzak (afb. 9.L) en (afb. 9.M), volgens
de montagerichting die aangegeven is
op de afbeelding en bevestig ze met de
schroeven (afb. 9.N) en de elastische
rondsels (afb. 9.O) en draai deze stevig vast.
5. BEDIENINGSELEMENTEN
5.1 CONTACTSLOT
De sleutel schakelt de machine en de
koplampen (indien voorzien) aan/uit.
De sleutel heeft vier standen(afb. 10.A):
1. Stand Stop De machine wordt
onmiddellijk uitgeschakeld.
2. Stand inschakeling koplampen
(indien aanwezig). Na de motor
gestart te hebben, gaan de lichten
aan (indien aanwezig) door de
sleutel in deze stand te zetten. Om
ze uit te schakelen, brengt men de
sleutel terug naar de stand Draaien.
3. Stand Draaien Alle
bedieningselementen worden
in werking gesteld.
4. Stand Start Schakelt de
startmotor in en de machine
wordt opgestart. Zodra de
sleutel, vanuit de stand opstarten,
losgelaten wordt, komt deze vanzelf
weer in de stand Draaien terug.
5.2 VERSNELLINGSCOMMANDO
Stelt het aantal toeren van de motor af.
Al naargelang het type motor, kunnen er
twee types versnellingscommando's zijn:
A. Type "I" met afzonderlijk Choke-
commando (afb. 10.E + Afb. 10.E.1)
B. Type "II" (Afb. 10.E)
De aangegeven standen stemmen overeen met:
1. Commando choke - Koud
opstarten Dit wordt gebruikt om
de motor koud op te starten. De
stand "CHOKE" zorgt voor een
verrijking van de mengeling en
mag enkel gedurende de strikt
benodigde tijd gebruikt worden.
NL - 9