Controleer of de starthendel enkel ingeschakeld kan worden
door de uitgeschakelde starthendel te ontgrendelen.
Algemene reiniging en controle
13. IDENTIFICATIE PROBLEMEN
PROBLEMEN
1. De machine start niet
2. De motor draait
moeizaam.
3. De motor valt plots stil
4. Overdreven trillingen
5. Verlies of vertraging
bij wegschieten
van de sneeuw.
6. De sneeuwruimer
laat een dunne laag
sneeuw op het terrein.
7. Kleine autonomie
van de batterij
8. De batterijlader laadt
de batterij niet weer
op (rood led aan
of knipperend)
9. De batterijlader laadt
de batterij niet op
(geen led aan)
Mochten de problemen aanhouden na het toepassing van de bovengenoemde
remedies, dan dient er contact te worden opgenomen met uw Verkoper.
Ingreep
MOGELIJKE OORZAAK
Geen batterij of batterij niet
correct geplaatst.
Tussenkomst bescherming overbelasting
De toevoerschroef is bezet en
de motor kan niet starten
Toevoerschroef of uitlaatglijvlak
verstopt, geblokkeerd door
hindernissen of beschadigd.
De condensator is defect.
Elektrisch defect
Tussenkomst bescherming
tegen overbelasting
Losse delen of toevoerschroef
of rotor beschadigd.
Niet correct geplaatste steel.
Uitlaatglijvlak verstopt.
Toevoerschroef geklemd.
Snijmes van de toevoerschroef versleten.
Zware gebruiksconditie met grotere
stroomabsorptie
Batterij niet voldoende voor
de werkbehoeften
Batterij niet correct geplaatst
in de batterijlader
Niet geschikte omgevingscondities
Vuile contacten
Geen spanning aan de batterijlader
Defecte batterijlader
Voor eender welk gebruik
Aan het einde van
Controleer de correcte
plaatsing van de batterij
Wacht enkele seconden voor
automatische reset
Laat het startcomando onmiddellijk
los en verwijder de hindernis. Tracht
de machine opnieuw op te starten.
Reinig de toevoerschroef en het
glijvlak. Verwijder eventuele afval
of vreemde voorwerpen. Vervang
ze indien ze beschadigd zijn.
Contacteer de assistentie
of de wederverkoper.
Contacteer de assistentie
of de wederverkoper.
Wacht 10 minuten en probeer opnieuw.
Klem alle bevestigingsinrichtingen vast.
Vervang de beschadigde delen nabij
een geautoriseerd Assistentiecentrum.
Verzeker u ervan dat de
steel op zijn plaats is.
Reinig het uitlaatglijvlak
Verwijder eventuele afval of vreemde
voorwerpen uit de toevoerschroef.
Contacteer het geautoriseerde
dienstcentrum.
Optimiseer het gebruik (hfdst. 7)
Gebruik een tweede batterij
of een sterkere batterij
Controleer of de batterij
correct geplaatst is.
Laad de batterij op bij een
geschikte temperatuur (hfdst. 7)
Reinig de contacten
Controleer of de stekker in het
stopcontact steekt en of er spanning
aanwezig is in het stopcontact
Vervangen met een origineel wisselstuk
NL - 13
Frequentie
ieder gebruik
OPLOSSING
Paragraaf
5.3
8.2