24
A
B
1
Afb. 4
Geoptimaliseerde sensormontage
De temperatuursensor moet in het midden van de buis meten.
▶ De inbouwdiepte van de evenwichtsfles-temperatuursen-
sor met kraanverlengingen aanpassen
( installatiehandleiding sensorset evenwichtsfles).
Bij een correcte montage steekt de sensor 1-2 cm in de
warmtewisselaar.
3.4
Elektrische aansluiting
▶ Gebruik rekening houdend met de geldende voorschriften
voor de aansluiting minimaal elektrische kabel
model H05 VV-....
3.4.1 Aansluiting BUS-verbinding en temperatuursensor
(laagspanningszijde)
▶ Gebruik bij verschillende geleiderdiameters een verdeel-
doos voor de aansluiting van de BUS-deelnemers.
▶ Schakel BUS-deelnemers [B] via de verdeeldoos [A] in ster
( afbeelding 18 aan het einde van het document) of via
BUS-deelnemers met 2 BUS-aansluitingen in serie.
Wanneer de maximale totale lengte van de BUS-verbinding tus-
sen alle BUS-deelnemers wordt overschreden of in het BUS-sy-
steem een ringstructuur bestaat, is de inbedrijfstelling van de
installatie niet mogelijk.
Maximale totale lengte van de BUS-verbindingen:
2
•
100 m met 0,50 mm
2
•
300 m met 1,50 mm
▶ Installeer alle laagspanningskabels van netspanning gelei-
dende kabels afzonderlijk (minimale afstand 100 mm) om
inductieve beïnvloeding te vermijden.
EM100 – 6720891034 (2019/04)
24
A
2
T0
0010024454-001
geleiderdiameter
geleiderdiameter
▶ Voer bij externe inductieve invloeden (bijvoorbeeld van fo-
tovoltaïsche installaties) de kabel afgeschermd uit (bijvoor-
B
beeld LiYCY) en aard de afscherming eenzijdig. Sluit de
afscherming niet aan op de aansluitklem voor de randaarde
T0
in de module, maar op de huisaarde, bijvoorbeeld vrije af-
leiderklem of waterleiding.
Gebruik bij verlenging van de sensorkabel de volgende gelei-
derdiameters:
•
Tot 20 m met 0,75 tot 1,50 mm
•
20 m tot 100 m met 1,50 mm
▶ Installeer de kabel door de al voorgemonteerde tulen en
conform de aansluitschema's.
3.4.2 Aansluiting voedingsspanning pomp, magneetven-
tiel of storingsindicatie (netspanningszijde)
De bezetting van de elektrische aansluitingen is afhankelijk van
de geïnstalleerde installatie. De aan het einde van het docu-
ment in afb. 14 t/m 17 getoonde beschrijving is een voorstel
voor de procedure van de elektrische aansluiting. De hande-
lingsstappen zijn deels niet zwart weergegeven. Daarmee kan
gemakkelijker worden herkend, welke handelingsstappen bij
elkaar horen.
▶ Gebruik alleen elektriciteitskabels van dezelfde kwaliteit.
▶ Let erop dat de fasen van de netaansluiting correct worden
geïnstalleerd.
Netaansluiting via een stekker met randaarde is
niet toegestaan.
▶ Sluit op de uitgangen alleen componenten en bouwgroepen
aan conform deze handleiding. Sluit geen extra besturingen
aan die andere installatiedelen aansturen.
▶ Voer de kabels door de tulen, sluit ze conform de aansluit-
schema's aan en borg ze met de meegeleverde trekontlas-
tingen ( afb. 14 t/m 17 aan het eind van het document).
Het maximale opgenomen vermogen van de aangesloten com-
ponenten en bouwgroepen mag niet hoger worden dan het
maximaal vermogen zoals gespecificeerd in de technische ge-
gevens van de module.
▶ Installeer lokaal een genormeerde scheidingsinrichting
(conform EN 60335-1) voor de onderbreking van de net-
spanning over alle polen wanneer de netspanning niet via
de elektronica van de warmeproducent verloopt.
Installatie
3
2
geleiderdiameter
2
geleiderdiameter
25