Afb. 4.1
THERMOSTAAT
De verwarmingselementen van de oven worden ingeschakeld door de knop op de gewenste
funktie te plaatsen en door de thermostaatknop op de gewenste temperatuur in te stellen.
De controle van de werking (ON-OFF) van de verwarmingselementen wordt uitgevoerd
door de thermostaat; zijn werking wordt aangegeven door het lampje op het knoppenbord.
BAKSTANDENSCHAKELAAR
Draai de knop met de klok mee om één van de bakstanden in te stellen.
VERLICHTING
Bij het instellen van de knop in deze positie, licht het ovenlampje op.
De oven blijft verlicht als de schakelaar op één van de funkties is ingesteld.
TRADITIONEEL KOKEN-CONVECTIE
Werking van de onder- en bovenweerstand.
De warmte wordt door natuurlijke convectie verspreid en de temperatuur moet geregeld
worden van 50° tot 250 °C met de thermostaatknop. De oven dient voorverwarmd te
worden alvorens de gerechten in de oven te plaatsen.
Aangeraden Gebruik:
Voor gerechten die volledig gaargekookt moeten worden.
Vb: gebraad, varkensribben, schuimgebak (meringue).
ONDERSTE VERWARMINGSELEMENT
In deze stand wordt enkel het onderste verwarmingselement
ingeschakeld. De warmte verspreidt zich door natuurlijke convectie.
De temperatuur dient geregeld te worden van 50°C tot 250°C met de thermostaatknop.
Aangeraden Gebruik:
Geschikt voor het verhitten van gerechten waarvan de bodem op een
hoge temperatuur moeten worden verhit.
30
(Afb. 4.2)
(Afb. 4.1)
250
225
200
175
50
75
100
125
150
Afb. 4.2