3) Installatie
!
De installatie van ROAD200 dient door gekwalificeerd personeel uitgevoerd te worden waarbij de wetten, voorschriften en
regels en wat in deze aanwijzingen staat, in acht worden genomen.
3.1) Controles vooraf
Voordat u met de installatie van ROAD200 begint, dient u onder-
staande controles uit te voeren:
• Vergewis u ervan dat al het te gebruiken materiaal in een optimale
staat is en geschikt is voor gebruik en conform de voorschriften.
• Controleer of de structuur van de poort ervoor geschikt is geauto-
matiseerd te worden.
• Controleer of kracht en afmetingen van de vleugel binnen de
gebruikslimieten zoals die in paragraaf "2.1 Gebruikslimieten" zijn
aangegeven, vallen.
• Vergewis u ervan door de waarden uit hoofdstuk "8 Technische
gegevens" te vergelijken, dat de statische wrijving (dat wil zeggen
de benodigde kracht om de vleugel in beweging te brengen) klei-
ner is dan de helft van het "Maximale koppel" en dat de dynami-
sche wrijving (dat wil zeggen de benodigde kracht om de vleugel
te laten bewegen als deze eenmaal loopt) kleiner is dan de helft
van het "Nominale koppel"; het is raadzaam een marge van 50%
op deze krachten aan te houden, omdat slechte weersomstandig-
heden de wrijving kunnen verhogen.
• Controleer of er over de gehele loop van de poort, zowel bij slui-
ting als opening, geen punten met een grotere wrijving zijn.
• Controleer dat er geen gevaar bestaat dat de vleugel ontspoort en
uit de geleiderails loopt.
• Controleer of de mechanische stops voorbij het loopgebied van de
poort sterk genoeg zijn waarbij u erop dient te letten dat er geen ver-
vormingen ontstaan ook als de vleugel hard op de stop zou slaan.
• Controleer dat de vleugel goed in evenwicht is; dat wil zeggen de
vleugel niet in beweging mag komen, wanneer de manoeuvre op
een willekeurige stand onderbroken wordt.
3.2) Bevestiging van de reductiemotor
Als er al een bevestigingsvlak aanwezig is, dient de reductiemotor daar rechtstreeks op bevestig te worden met bijvoorbeeld expansieplug-
gen. Anders dient u voor het bevestigen van de reductiemotor als volgt te werk te gaan:
1. Maak een funderingsput met de juiste afmetingen en gebruik daarbij als aanwijzing de op afbeelding 3 aangegeven waarden
2. Zorg voor één of meer buizen waar de elektriciteitskabels doorheen kunnen lopen zoals dat op afbeelding 4 te zien is
3. Monteer de twee verankeringsbouten op de funderingsplaat waarbij u een moer onder en een moer boven de plaat aanbrengt; de moer
onder de plaat dient aangedraaid te worden zoals u op afbeelding 5 kunt zien, zodat het deel met schroefdraad ongeveer 25÷35mm
boven de plaat uit steekt.
4. Stort het cement en voordat dat hard wordt, dient u de funderingsplaat volgens de op afbeelding 3 aangegeven hwaarden aan te bren-
gen; controleer dat die geheel evenwijdig aan de vleugel loopt en waterpas is. Wacht tot het beton helemaal uitgehard is.
5. Verwijder de 2 bovenste moeren van de plaat, zet er de reductiemotor op; controleer dat die geheel evenwijdig aan de vleugel is en draai
vervolgens de 2 meegeleverde moeren en borgringen lichtjes vast zoals op afbeelding 7 te zien is.
0÷10
192
0÷50
330
0÷50
3
4
0÷10
192
330
6
• Controleer dat er op de plaats van bevestiging van de reductie-
motor geen wateroverlast is; monteer de reductiemotor eventueel
hoog genoeg boven de grond.
• Kies de plaats van bevestiging van de reductiemotor zo, dat deze
gemakkelijk ontgrendeld en gemakkelijk en veilig bewogen kan worden.
• Controleer of de punten van bevestiging van de diverse inrichtin-
gen zo gekozen zijn dat er niet tegen aan gestoten kan worden en
of de bevestigingsvlakken stevig genoeg zijn.
• Zorg ervoor dat er geen enkel deel van het automatisme in water
of een andere vloeistof terecht kan komen
• Houd alle onderdelen van ROAD200 uit de buurt van relevante warm-
tebronnen en open vuur. Anders zouden ze schade kunnen oplopen
of zouden er storingen, brand of gevaarlijke situaties kunnen ontstaan.
• Indien er in de vleugel een kleinere toegangsdeur is, dient u zich
ervan te vergewissen dat deze de normale loop niet belemmert, en
indien dit wel het geval is, voor een adequate blokkering te zorgen.
• Sluit de besturingseenheid op een leiding van de elektrische
stroomvoorziening aan welke correct geaard is.
• De leiding van de elektrische stroomvoorziening dient door een ade-
quate thermogmagnetische en differentiaalschakelaar beveiligd te zijn.
• Op de toevoerlijn van de stroom van het elektriciteitsnet dient een
inrichting te komen die de stroomtoevoer kan onderbreken (met
overspanningscategorie III, d.w.z. met een minimumafstand tus-
sen de contacten van tenminste 3,5mm) of ander gelijkwaardig
systeem, zoals bijvoorbeeld een stopcontact met een stekker. Als
die onderbrekingsinrichting van de stroomtoevoer zich niet in de
nabijheid van de automatisering bevindt, dient er een blokkerings-
systeem te zijn tegen het per ongeluk of onbevoegd inschakelen.
5
7
NL
25÷35
137