Na ingebruikname
Na ingebruikname van de luchtgordijninstallatie moeten de volgende punten worden gecontro-
leerd:
•
Zijn alle functies van de besturing beschikbaar?
•
Kunnen alle ventilatoren vrij draaien, of zijn er sleepgeluiden hoorbaar?
•
Bevindt de uitblaaslamel zich in de juiste stand?
Raadpleeg voor de precieze functie van de bestelde besturing de bijbehorende functiebeschrijving
Als er sleepgeluiden hoorbaar zijn, moet de oorzaak hiervan worden weggenomen. In veel
gevallen wordt aanlopen van de ventilatoren veroorzaakt doordat het luchtgordijn te strak is
gemonteerd.
Voor een optimale werking van het luchtgordijn is het belangrijk dat de uitblaaslamellen enigszins
naar buiten gericht staan. De lamellen zijn vanuit de middenstand zowel naar buiten als naar binnen
in een hoek van 10°of 15° in te stellen. Geadviseerd wordt om de lamellen op 10° naar buiten in te
stellen als het luchtgordijn op minder dan 30 cm. van de deur hangt en op 15° als het luchtgordijn
op meer dan 30 cm. van de deur hangt. Als het luchtgordijn ook wordt gebruikt in combinatie met
airconditioning kunnen de uitblaaslamellen 's-zomers naar binnen gedraaid worden.
De lamel moet bij gebruik in de winter (stookseizoen) zo worden ingesteld dat de lucht-
stroom naar buiten wordt geblazen. De lucht stijgt dan ter hoogte van de drempel omhoog en
houdt zo de binnenkomende koude lucht tegen. De ventilatorstand moet zo worden gekozen dat
de luchtstroom ter hoogte van de drempel ongeveer met de ruimtetemperatuur opstijgt.
Bij gebruik in de zomer (airco) moet de luchtstroom naar binnen worden gericht, zodat de
gekoelde lucht in de ruimte niet naar buiten kan ontsnappen. De ventilatorstand moet zo worden
gekozen dat de luchtstroom de grond bereikt.
Uitblaaslamel
Voorbeelden van de variabele instelmogelijkheden
60
Zomer-
Winter-
gebruik
gebruik