7.6.
Installeer een filter in de zuigleiding dat eventueel vuil of onzuiverheden in de vloeistof tegenhoudt die de blokkering van de pomp kunnen
7
veroorzaken. De filterkorf moet een oppervlak hebben dat vrij gepasseerd kan worden en dat voldoende groot is om geen overmatig
verlies van de lading bij de ingang van de pomp te veroorzaken. Let bijzonder goed op de grootte van het filter wanneer de vloeistof een
hoge viscositeit heeft: het is dan beter om een groot filter te gebruiken. De doorgangsgaten van het net moeten dergelijke afmetingen
hebben dat de goede werking niet gecompromitteerd wordt. Maximumafmetingen van de gaten van het filter voor de diverse groottes: zie
tabel pag. 5.
Installeer het filter zo dat het gemakkelijk gereinigd kan worden. Let op bij de montage van het filter: de vloeistofstroom moet de
aanduidingen van de fabrikant volgen en hoe dan ook van binnenaf door het patroon naar buiten stromen.
Varisco construeert filters met verwisselbare korf die zonder werktuigen geopend kunnen worden (afb. 5). Op het schema kan de
aanbevolen montagepositie gevonden worden. Deze positie maakt het mogelijk de korf snel te reinigen.
8
STARTEN
Tijdens de startfase van de pompen is het noodzakelijk bijzonder goed op te letten en de hierna opgesomde punten te volgen om geen
dure ongemakken het hoofd te moeten bieden.
Alvorens de pomp te starten, moeten de volgende zaken gecontroleerd worden:
❑ Controleer de uitlijning van de pomp met de eventuele overbrenging en de motor.
❑ Controleer of het filter en de leidingen schoon zijn van slak, lasafval, enz.
❑ De flenzen moeten goed aangespannen zijn.
De leidingen mogen niet zwaar op het pomphuis rusten. Zie de toelaatbare maximumladingen in de technische handleiding MTV1.
Als de vloeistof hoge temperaturen kan bereiken, controleer dan of dilatatiekragen in de leidingen geïnstalleerd zijn. Controleer de
elektrische aansluitingen van de motor, de ijking van de drukken van de elektrische motor en de draairichting.
❑ Controleer of de draairichting van de pomp correct is. (zie handleiding MTV1)
❑ De overdrukklep moet, indien geïnstalleerd, correct gemonteerd zijn. (zie handleiding MTV1)
❑ Beweeg de as van de pomp en controleer of deze vrij draait.
❑ Het interne deel van de pomp mag niet droog zijn, vooral niet als het een zelfaanzuigende pomp betreft. Vul of smeer de interne delen
met olie, of met de te pompen vloeistof, of met een vloeistof die daarmee compatibel is.
❑ Alle pompen worden op het moment van montage beschermd met een olieachtige anti-oxiderende vloeistof. Als deze niet compatibel is
met de te pompen vloeistof, ga dan over tot demontage en reiniging (zie punt 7.1).
❑ Zorg voor aansluitpunten voor de installatie van een manometer en een vacuümmeter.
❑ Controleer of de oliereserve in de nabijheid van de afdichting vol is.
❑ Gebruik de cycloïdale pomp niet voor proeven of testen met water.
❑ Als andere vloeistoffen gepompt moeten worden dan waarvoor de pomp is aangeschaft, raadpleeg de Technische Assistentiedienst.
❑ Controleer of alle kleppen geopend zijn.
❑ Als de motor interne verbranding heeft, start de motor dan met ontkoppelde koppeling.
Controleer nadat de pomp gestart is of de vloeistof naar binnen gestroomd is en of de pomp naar behoren werkt. Als na 1 minuut
geconstateerd wordt dat de pomp droog draait, stop de pomp dan en controleer de pomp en de installatie door het hierna vermelde
punt 9.1 te volgen.
9
DEFECTEN VAN DE WERKING
Indien zowel in de startfase als na een zekere periode van werking defecten van de werking geconstateerd worden, handel dan als volgt
alvorens op de pomp in te grijpen:
❑ controleer of er geen druk binnenin de pomp is.
❑ controleer of de pomp niet door verkeerde manoeuvres of automatische bedieningen opnieuw in werking gezet kan worden (neem de
spanning naar de motor weg).
❑ lees met aandacht het volgende.
9.1
De pomp zuigt de vloeistof niet zelf aan
❑ De draairichting is verkeerd.
❑ De rotoren zijn droog, zonder vloeistof die de afdichting tussen rotoren en pomphuis vormt. De vacuümmeter neigt tot bewegen
of schommelt. Indien geconstateerd wordt dat de pomp bij ieder vertrek de vloeistof zelf moet aanzuigen en daarbij moeilijkheden
ondervindt, is het raadzaam een "zwanehals" in de zuigleiding te installeren ter garantie van de permanente aanwezigheid van vloeistof
in de pomp, of om een voetklep te installeren.
❑ Zuigkleppen gesloten, zuigleiding of filter verstopt. De vacuümmeter toont een hoge waarde.
❑ Er komt lucht in de zuigleiding; controleer de pakkingen, de schroefdraad en de lasnaden. Let op: Het is niet gemakkelijk te
ontdekken op welke plek in de zuigleiding een luchtinfiltratie plaatsvindt: inspecteer de leiding zorgvuldig in de nabijheid van de
verbindingen en luister of het typische sisgeluid van luchtinfiltraties hoorbaar is.
❑ De pomp is niet in staat de lucht van de perszijde uit te stoten. Controleer of alle kleppen geopend zijn; ontlucht de persleiding indien
nodig.
❑ De zuighoogte is te hoog, vooral bij vloeistoffen met een hoge dampspanning. Installeer de pomp onder de opvoerhoogte.
❑ De draaisnelheid is veel te laag.
❑ De overdrukklep wordt door vuil geopend gehouden.
❑ De zuigtank is leeg.
❑ Verkeerde positie van het deksel.
76
GEBRUIKSAANWIJZING EN ONDERHOUD - V