Vervangen van het gasmondstukje:
- Draai het gasmondstukje (6) naar rechts, zodat U hem kunt
afkoppelen.
- Schroef het draadgeleidingsbuisje los (7).
- Druk op de knop op de brander, enkele seconden later komt
de draad uit de hals van de brander naar buiten.
- Plaats een nieuw draadgeleidingsbuisje (7).
- Vervang het gasmondstukje (6).
- Snij de uitstekende draad af.
SOORT STORING
Geen enkele functie werkt.
Onregematige draadtoevoer.
Verlaagd lasvermogen
Poreuze of sponsachtige lassen.
Poreuze of sponsachtige lassen.
Toevoer van gas kan niet
stopgezet worden.
Drukken op de kraan van de gas-
brander heeft geen enkel effect.
ALGEMEEN ONDERHOUD
MOGELIJKE OORZAKEN
Foute kabelaansluiting. (één of meerdere fases
niet aangesloten)
Doorgebrande zekering.
Onvoldoende spanning op veer.
Lasdraadhuls is geblokkeerd.
Onjuist tempo – ongeschikt voor de draad, of
bovenmatige slijtage veroorzakend.
Overmatig afremmen van de spoel.
Geoxideerde, slecht opgewonden draad van la-
gere kwaliteit met verwarde of overlappende
windingen, etc.
Aardingskabel is niet aangesloten.
Losse of losgeraakte verbinding in de schake-
laar.
Defecte magneetschakelaar.
Defecte gelijkrichter.
Geen gas.
Schuine kanten op de plaats van de las.
Verstopte gaatjes in de verstuiver
Gaslekkage vanwege gebarsten aansluitslan-
gen.
Solenoide ventiel is geblokkeerd.
Defecte drukregelaar.
Lage kwaliteit van gas of draad.
Versleten of vervuild solenoide ventiel.
Defecte gasbranderkraan, niet aangesloten of
beschadigde bedieningskabels.
Doorgebrande zekering.
Defecte hoofdschakelaar.
Defecte electronische schakeling.
8.2
AANSLUITEN VAN DE LASBRANDER
Overtuig Uzelf vóór het aansluiten van de lasbrander ervan, of de
doorsnede van de huls (18) overeensteemt met de gebruikte
draad.
19
20
21
- BLAUW Ø 1,5 VOOR DRAAD Ø 0,6 tot 0,8 mm
- ROOD Ø 2,0 VOOR DRAAD Ø 1 tot 1,2 mm (Kleur van de
draadhuls voor metaaldraad)
CONTROLE EN HERSTEL
Controleer en herstel.
Vervangen.
Probeer het regelwieltje verder aan te draaien.
Vervang.
Draai het geleidingswieltje om of vervang deze.
Zet de rem wat losser met behulp van de stelschroef.
Herstel dit door het verwijderen van de foute windingen. Indien het
probleem aanhoudt, de spoel met draad vervangen.
Controleer of de kabelaansluiting in goede staat is, en overtuig U er-
van, dat de klemmen stevig vastzitten aan de werkplek, die niet roes-
tig, geolied of geverfd mag zijn.
Controleer, draai aan of vervang indien nodig.
Controleer de staat van de contacten en de mechanische werking van
de magneetschakelaar.
Controleer visueel op sporen van verschroeiing/brand. Indien aan-
wezig, gelijkrichter vervangen.
Controleer op aanwezigheid van gas of de druk van de gastoevoer.
Gebruik een geschikt scherm. Indien nodig, verhoog dan de druk van
de gastoevoer.
Reinig de verstopte gaatjes met perslucht.
Controleer en vervang de defecte onderdelen.
Controleer de werking van het solenoide ventiel en de elektrische
verbinding.
Controleer de werking door het verwijderen van het slangetje die de-
drukregelaar en de energiebron met elkaar verbinden.
Het gas moet uitzonderlijk uitgedroogd zijn, vervang de gasfles of ge-
bruik een ander soort draad
Haal het solenoide ventiel uit elkaar; maak de opening en het afdicht-
ingsringetje schoon
Demonteer de stekker van de branderaansluiting en sluit de polen ko-
rt. Indien het apparaat nu werkt, controleer dan de kabel en de gas-
branderkraan.
Vervang deze door een nieuwe van dezelfde klasse.
Maak hem schoon met perslucht. Overtuig Uzelf ervan, of de draden
goed vastzitten, indien nodig de schakelaar vervangen.
Vervang de schakeling.
7 NL
NL
18
22