GEBRUIK VAN DE EFFECTFUNCTIE
1
Raak de [BPM AUTO/TAP] toets aan om de BPM (beats per
minuut) meetmethode te kiezen.
AUTO: De BPM van het binnenkomende muzieksignaal wordt
automatisch gemeten.
TAP: Tik met uw vinger op de TAP toets om de BPM handmatig
in te voeren.
• Wanneer het apparaat wordt ingeschakeld, wordt als
standaard [AUTO] ingesteld.
• De ingestelde methode ([AUTO]/[TAP]) verschijnt op het
display.
• Wanneer een BPM niet automatisch kan worden gemeten,
zal de BPM-aanduiding op het display knipperen.
• Het meetbereik van de AUTO methode is BPM=70 tot 180.
Afhankelijk van de track is het mogelijk dat de BPM niet
nauwkeurig kan worden gemeten. In die gevallen
gebruikt u de TAP methode om de BPM handmatig in te
voeren.
[Handmatig invoeren van de BPM met de TAP toets]
Wanneer meer dan tweemaal op de maat van de muziek (een
kwartnoot) op de TAP toets wordt getikt, zal de gemiddelde lengte
als de BPM worden ingesteld.
• Wanneer de TAP toets tijdens de [AUTO] functie wordt
ingedrukt, schakelt de BPM meetmethode over naar [TAP] en
wordt de lengte tussen de tikken gemeten.
• Wanneer een BPM is ingesteld met de TAP toets, wordt de
vermenigvuldigingsfactor [1/1] of [4/1] (afhankelijk van het
effect) en wordt de effecttijd ingesteld op de lengte van 1 beat
(een kwartnoot) of 4 beats.
• Draai aan de TIME/PARAMETER knop terwijl u de TAP toets
ingedrukt houdt om de BPM rechtstreeks in te stellen.
2
Raak de effectcategorie-toets [BEAT] aan.
• De [BEAT] toets licht op en er verschijnt een animatie.
• Het BEAT effectscherm wordt weergegeven.
• Wanneer het apparaat wordt ingeschakeld, wordt als
standaard het [BEAT] effect ingesteld.
3
Gebruik de effectkeuzetoetsen om een effecttype te kiezen.
• De gekozen toets licht op en er verschijnt een animatie.
• Zie blz. 23 voor een beschrijving van de effecten.
4
Gebruik de CH SELECT knop om het kanaal te kiezen waarop
u het effect wilt toepassen.
• Het gekozen effectkanaaldisplay licht op.
• Als [MIC] wordt gekozen, wordt het audio-effect op zowel
MIC 1 als MIC 2 toegepast. Er wordt geen effect op de video
toegepast.
• Wanneer het apparaat wordt ingeschakeld, wordt
[MASTER] gekozen.
5
Raak de effectfunctie-keuzetoets aan om de effectfunctie te
kiezen.
• De gekozen toets licht op en er verschijnt een animatie.
A: Het effect wordt alleen op de audio toegepast.
AV: Het effect wordt op de audio en de video toegepast.
V: Het effect wordt alleen op de video toegepast.
• Wanneer het apparaat wordt ingeschakeld, wordt [AV]
gekozen.
6
Raak de beat-toets aan om de vermenigvuldigingsfacotor
van de beat te kiezen voor synchronisatie van het effect.
• Kies het beat-nummer dat berekend is op basis van de BPM.
• De gekozen beat-toets licht op.
• Er wordt automatisch een effecttijd ingesteld die
overeenkomt met de vermenigvuldigingsfactor van de beat.
[Voorbeeld] Bij BPM=120
1/1 = 500 ms
1/2 = 250 ms
2/1 = 1000 ms
18
Du
7
Zet de EFFECT ON/OFF toets op ON om het effect toe te
passen.
• Telkens wanneer op de toets wordt gedrukt, zal het effect
omschakelen tussen ON en OFF (bij het inschakelen van het
apparaat komt de functie op OFF te staan).
• Wanneer de effectfunctie op ON staat, knippert de toets.
Karakter
Draai aan de VIDEO FX PATTERN/TEXT BANK knop om een
videokarakter voor het gekozen video-effect te kiezen.
Voor een beschrijving van de wijziging van het videokarakter bij het
ronddraaien van de VIDEO FX PATTERN/TEXT BANK knop, wordt
u verwezen naar blz. 24.
Parameter 1
Draai aan de TIME/PARAMETER knop om de tijdelijke parameters
van het gekozen effect in te stellen.
Voor een beschrijving van de wijziging van parameter 1 bij het
ronddraaien van de TIME/PARAMETER knop, wordt u verwezen
naar blz. 23.
Parameter 2
Draai aan de LEVEL/DEPTH knop om de kwantitatieve parameters
van het gekozen effect in te stellen.
Voor een beschrijving van de wijziging van parameter 2 bij het
ronddraaien van de LEVEL/DEPTH knop, wordt u verwezen naar
blz. 23.
VISUALISATIEMODUS
Er wordt intern een video gecreëerd waarop de effecten kunnen
worden toegepast.
Dit is handig wanneer er geen ingangsvideo is.