3 Gebruik
3.1 Controle voor het rijden
Controleer het volgende voordat u
wegrijdt met de rolstoel:
Of de verlichting en de
richtingaanwijzers werken.
Of de banden voldoende zijn
opgepompt.
Of de accu's voldoende zijn
opgeladen. De groene lichtjes op
de accu-conditiemeter moeten
branden.
In de winter hebben de accu's een
lagere capaciteit. Bij lichte vorst is
de capaciteit ongeveer 75% van de
normale capaciteit. Bij een
temperatuur lager dan -5 graden is
dit ongeveer 50%. Dit vermindert de
actieradius.
Afbeelding 3.1
3.2 Instappen en uitstappen
1. Zorg dat de bedieningskast uit
staat
2. Zet de vrijloophendel in de stand
R
.
IJDEN
Afbeelding 3.2
Voorwaartse transfer
1. Klap de voetondersteuning
omhoog (B in afb. 3.1 en afb. 3.2)
2. Zwenk indien mogelijk, de
beensteunen weg.
3. Neem plaats in de stoel.
Zijwaartse transfer
1. Draai de sterknop los en neem de
armlegger (A in afb. 3.1 en afb.
3.2) af.
2. Neem plaats in de stoel.
Afhankelijk van de uitvoering van de
bedieningskast, kan het nodig zijn dat
de bedieningskast weg gezwenkt
wordt (C in afb. 3.1 en afb. 3.2).
Schakel de rolstoel uit voordat u
instapt of uitstapt! De rolstoel
begint namelijk te rijden als u bij het
instappen of uitstappen per ongeluk
de joystick beweegt.
Gebruik
15