Riello FAMILY CONDENS 30 IS Manuel D'installation Et D'utilisation page 40

SONDE EXTÉRIEURE BRANCHÉE et PARAMÈTRE 44 = 0 (OFF)
dans ce cas la THERMORÉGULATION est désactivée même si la
sonde extérieure est branchée.
dant de voir la valeur de la sonde extérieure. Le symboles associés
à la fonction THERMORÉGULATION ne sont pas
SONDE EXTÉRIEURE BRANCHÉE, PARAMÈTRE 44 = 1 (ON)
dans ce cas la THERMORÉGULATION est activée. La fonction
INFO permet de voir la valeur de la sonde extérieure et les sym-
boles associés à la fonction THERMORÉGULATION sont affichés.
Sans le branchement de la sonde extérieure il est impossi-
ble d'effectuer la THERMORÉGULATION. Dans ce cas le
PARAMÈTRE 44 est ignoré et sa fonction est inefficace.
PARAMÈTRE 45. CHOIX DE LA COURBE DE COMPENSATION
CLIMATIQUE
La courbe de compensation du chauffage se charge de maintenir
une température théorique de 20°C dans l'ambiance avec des
températures extérieures comprises entre +20°C et -20°C. Le
choix de la courbe dépend de la température extérieure minimum
de projet (et donc du lieu géographique) et de la température de
refoulement de projet (et donc du type d'installation) et doit être
calculée avec soin par le monteur, à l'aide de la formule ci-dessous:
T. de départ projet -20
P. 45 = 10 x
20- T. extérieure minimum projet
COURBES DE THERMOREGULATION
TEMPERATURE EXTERIEURE (°C)
P21 = POINT DE CONSIGNE MAXIMUM CHAUFFAGE
P22 = POINT DE CONSIGNE MINIMUM CHAUFFAGE
Si le calcul donne une valeur intermédiaire entre les courbes,
nous vous conseillons de choisir la courbe de compensation la
plus proche de la valeur obtenue.
Exemple: si la valeur obtenue par le calcul est 8, elle se trouve
entre la courbe 7.5 et la courbe 10. Dans ce cas, choisissez la
courbe la plus proche, c'est-à-dire 7.5.
PARAMÈTRE 51. Type demande chaleur
Si un thermostat d'ambiance est branché à la chaudière
configurer le paramètre 51 = 0.
La demande de chaleur est faite par la fermeture du contact du
thermostat d'ambiance tandis que l'ouverture provoque son ex-
tinction. La température de départ est automatiquement calculée
par la chaudière; l'utilisateur peut cependant modifier certains
paramètres de chauffage avec la chaudière. Si vous agissez sur
l'interface pour modifier le CHAUFFAGE vous ne disposez pas
de la valeur du POINT DE CONSIGNE CHAUFFAGE mais d'une
valeur configurable à votre gré entre +5 et –5°C. L'intervention de
cette valeur ne modifie par directement la température de refoule-
ment mais a une incidence sur le calcul qui en détermine la valeur
de façon automatique en variant la température de référence dans
le système (0 = 20°C).
Sur les chaudières où la fonction Mémoire est active, si une fer-
meture prolongée du THERMOSTAT D'AMBIANCE est détectée,
la chaudière augmente automatiquement la température de
départ qui se superpose à l'effet de la thermorégulation. Lorsque
le THERMOSTAT D'AMBIANCE s'ouvre la chaudière revient
automatiquement à la valeur déterminée par la fonction THER-
MORÉGULATION.
40
La fonction INFO permet cepen-
affichés.
BUITENSONDE AANGESLOTEN EN PARAMETER 44=0 (NEEN).
De weersafhankelijke regelaar werkt niet en het icoon overeenkom-
stig de weersafhankelijke regelaar wordt niet getoond. De buiten-
temperatuur wordt evenwel wel weergegeven via de functie INFO.
BUITENSONDE AANGESLOTEN EN PARAMETER 44=1 (JA). In
dit geval is de regelaar wel actief en wordt dit ook op het display
aangegeven.
Het is evenwel onmogelijk de weersafhankelijke regelaar
actief te maken indien de buitensonde niet is aangesloten.
In voorkomend geval wordt parameter 44 genegeerd.
PARAMETER 45. INSTELLING VAN DE CURVE
De weersafhankelijke curve voor de verwarming zorgt ervoor dat
een theoretische ruimtetemperatuur van 20°C verkregen wordt met
buitentemperaturen tussen +20°C en -20°C buitentemperatuur.
De keuze van deze curve hangt af van de minimale buitentem-
peratuur (geografische ligging) en de vertrektemperatuur van de
verwarmingsinstallatie (type installatie) en dient met zorg te worden
bepaald door de installateur aan de hand van volgende formule:
Temp. vertrekwater - 20
P. 45 = 10 x
20 - laagste buitentemperatuur
KLIMAATCURVES
BUITENTEMPERATUUR (°C)
P21 = MAXIMUM VERTREKTEMPERATUUR CV
P22 = MINIMUM VERTREKSTEMPERATUUR CV
Indien de berekende waarde tussen twee curven inligt, kies dan
de dichtstliggende curve.
Voorbeeld: indien de berekende waarde 8 is, bevindt deze zich
tussen de curve met waarde 7,5 en de curve met waarde 70. Kies
is dit geval de dichtsbijliggende curve, dus curve 7,5.
PARAMETER 51. Type warmtevraag
Indien een omgevingsthermostaat met de ketel is gekoppeld:
configureer parameter 51=0.
De warmtevraag CV wordt verkregen door het sluiten van het
contact van de omgevingsthermostaat terwijl het openen ervan
de ketel uitschakelt. De vertrektemperatuur wordt automatisch
berekend door de ketel en de eindgebruiker kan bepaalde para-
meters wijzigen. Zo kan de berekende keteltemperatuur relatief
verhoogd of verlaagd worden binnen het veld +5°C en -5°C. Deze
aanpassing beïnvloedt niet direct de vertrektemperatuur, maar wel
de berekeningsparameter die de referentietemperatuur bepaald
(0=20°C).
Op de ketels waar de functie MEMO is geactiveerd zal de ver-
trektemperatuur verhoogd worden in functie van de sluittijd van het
thermostaatcontact. Op het ogenblik dat het thermostaatcontact
opent valt de vertrektemperatuur terug naar de door de regelaar
berekende waarde.