Rode LED 'Fout Pomp 1'
- Knippersignaal
De fout-LED knippert wanneer wordt aanbevolen het
jaarlijkse onderhoud te doen na 2 maanden.
Deactiveren van 'Knippersignaal voor onderhoud':
Plaats de bedieningsschakelaar van pomp 1 in stand
'Aus/Off', druk dan op de 'Reset'-knop. Nadat 'Reset' wordt
losgelaten, licht de LED 'Alarm' op gedurende ongeveer 1
seconde. Plaats de bedieningsschakelaar van pomp 1 in
deze tijd in stand 'Auto'. Het knipperlicht van 'Fout pomp 2'
gaat uit.
Heractiveren van 'Knippersignaal voor onderhoud'
(enkel mogelijk door gebruik van ServCom Service-
Regelaar):
Reset de onderhoudsteller in het ServCom-menu. Plaats
daarna de bedieningsschakelaar in stand 'Aus/Off', druk
dan op de 'Reset'-knop.
Opmerking:
Het deactiveren van 'Knipperlicht voor onderhoud' is
mogelijk vanaf versie 1.0d van de pompbesturing (zie menu
in ServCom). 'Knipperlicht voor onderhoud' is
gedeactiveerd, als '!' verschijnt achteraan in ServCom het
versienummer;
'Knipperlicht voor onderhoud' is geactiveerd, als '!' achter
het versienummer ontbreekt.
Rode LED 'Fout Pomp 2'
- Knippersignaal
De foutenled knippert wanneer de besturingseenheid
verschillende pompbedrijfscircuits langer dan 2 minuten elk
heeft gemonitord. Neem contact op met onze verkoop- en
serviceafdeling.
Rode LED 'Alarm'
- Continu Signaal
De rode LED licht op ingeval van een te hoog
vloeistofniveau in de tank. Naast de rode LED wordt het
ingebouwde akoestische alarm geactiveerd als de
schakelaar aan de voorkant in stand 'On' is. Daarnaast
wordt het externe foutsignaleringsapparaat, indien
geïnstalleerd, geactiveerd.
Als de rode LED samen met de twee groene LEDs oplicht,
werken de pompen, maar het vloeistofniveau in de tank ligt
boven het alarmniveau. Het alarm wordt automatisch
gereset wanneer het vloeistofniveau onder het alarmniveau
is gebracht.
Als de rode LED oplicht zonder de gele LED 'Fout' en als er
geen of enkel een groene LED oplicht, neem contact op
met onze verkoop- en serviceafdeling.
Gele LED 'Draairichting' (enkel 3-fasige modellen)
De gele LED aan de voorkant van de driefasige regelaars
geeft aan of de fasevolgorde van de aansluiting met de
netspanning juist is. Als de LED niet oplicht, is de
fasevolgorde verkeerd.
Opmerking: Deze functie voorkomt niet dat de motor start
en in de verkeerde richting draait omdat het niet de
fasevolgorde naar de motor meet.
Daarom moet de draairichting van de driefasige pompen
altijd worden gecontroleerd als de kabel tussen de pomp en
de regelaar werd verwijderd (zie 5.3.).
5.3. Controle van de draairichting
1-Fasige pompen moeten niet worden
gecheckt omdat ze altijd in de correcte
draairichting werken.
Plaats de pomp verticaal op de grond en
hef een rand op. Start de motor. Van
bovenaf gezien moet de unit linksom
trekken omdat de juiste draairichting
rechtsom is (zie 5.3.). Als de draairichting
verkeerd is, wissel twee fasen van de
elektrische stroomvoorziening.
Door middel van een schakelkast met
CEE-stekker, kan dit worden gedaan door
de kleine ronde aansluiting van de pool
180° te draaien met een
schroevendraaier.
6. Installatie
Als de pomp werd geïnstalleerd in een pompput, moet
de opening naar pompput worden bedekt met een tread-
safe na installatie.
De operator moet schade door het overstromen van
ruimtes vanwege defecten aan de pomp voorkomen door
middel van het treffen van de gepaste maatregelen (bv.
installatie van alarmunits, back-uppomp of iets
gelijkaardigs).
Bevestig de tank op een effen vloer met expanderbouten.
Voordat u de afvoerunits installeert, zorg ervoor dat alle
nationale voorschriften en de algemene maatregelen
inzake de bescherming van de gezondheid en industriële
bescherming voor de installatie van de afvoerunits (DIN
1986) in acht worden genomen. Houd verder rekening met
de hints hieronder:
Installeer de unit op een dergelijke manier dat de
werkings- en serviceonderdelen gemakkelijk
toegankelijk zijn. Zorg ervoor dat er genoeg ruimte
(ongeveer 50 cm) is tussen de horizontale invoer en
een eventuele muur.
Plaats een afsluiter in de toevoerleiding en de
afvoerleiding om een gemakkelijke service of
demontage van de unit te verzekeren.
Om een opstapeling van sedimenten te voorkomen in
de afvoerleiding, moeten de buis en het opvoerstation
worden aangepast voor een watersnelheid van
minimum 0,7 m/s, maar voor verticale buizen echter
niet meer dan 1,0 m/s.
De inkomende riool zou kunnen volgen op de
horizontale invoer via een WC-directe aansluiting met
180 of 250 mm of een DN 100 of DN 50 effluentleiding.
Er zijn verticale aansluitingen (DN 50 en DN 100)
aanwezig voor servicepijplijnen. Snijd de afgedopte
verticale en horizontale afvoer af en sluit een
inkomende rioolinvoer aan die overeenkomt met de
diameter van de invoer.
De diameter van de afvoerleiding moet DN 50
(SEKAMATIK 50 E en SEKAMATIK 50 D) zijn en mag
niet worden geïnstalleerd in gesloten bogen. De
afvoerleiding moet over het rioolniveau leiden. Dit
betekent dat het voortdurend moet stijgen boven dat
niveau en daarna als een lus rechtstreeks naar de
verzamelleiding moet gaan.
Na de afsluiters van de SEKAMATIK 50 D plaats een
Y-stuk voor het opzetten van de tweede pomp.
Isoleer voor het voorkomen van het bevriezen van de
afvoerleiding de volledige afvoerleiding tot het
rioolniveau.
62