Procedure voor luchtdichtheidsproef
1. Op druk brengen met stikstofgas
(1) Breng het met stikstof tot de ontwerpspanning (4,15 MPa) op druk en laat het ongeveer een
dag staan om tot rust te laten komen. Indien de druk niet zakt, is de luchtdichtheid goed.
Indien de druk echter wel zakt kunt u, aangezien de plaats van het lek niet bekend is, de
volgende bellentest uitvoeren.
(2) Nadat u het systeem op de hierboven beschreven manier op druk heeft gebracht, dient u
optrompaansluitingen, gesoldeerde aansluitingen, flenzen en andere onderdelen die kunnen
lekken te bespuiten met een middel dat bellen kan vormen (Kyuboflex, etc.) en visueel te
controleren of er zich ergens bellen vormen.
(3) Na de luchtdichtheidsproef, dient u het middel dat bellen kan vormen weg te vegen.
2. Op druk brengen met koelstofgas en stikstofgas
(1) Nadat u het systeem op een druk van ongeveer 0,2 MPa heeft gebracht, brengt u het op de
bedrijfsdruk (4,15 MPa) met behulp van stikstofgas.
U dient de druk echter niet in één keer aan te brengen. Tijdens het op druk brengen dient u te
stoppen en te controleren of de druk niet zakt.
(2) U dient op gaslekken te controleren via controle van optrompaansluitingen, gesoldeerde aan-
sluitingen, flenzen en andere onderdelen die kunnen lekken door gebruik te maken van een
elektrische gaslekdetector, compatibel met R410A.
(3) Deze test kan worden gebruikt samen met de bellentest voor gaslekken.
Voorzichtig:
Gebruik geen andere koelstof dan R410A.
-
Het gebruik van een andere koelstof zoals R22 of R407C die chloor bevatten,
zou aantasting van de koelolie of storingen in de compressor tot gevolg kun-
nen hebben.
2 Ontluchting
Ontlucht met afgesloten kogelklep het buitenapparaat en ontlucht zowel de
verbindingspijpen als het binnenapparaat via de onderhoudspoort op de kogel-
klep van het buitenapparaat met behulp van een vacuümpomp. (Breng altijd
vacuüm aan vanaf de serviceaansluitingen van zowel de hogedrukpijp als de
lagedrukpijp.) Zodra het vacuüm 650 Pa [abs] bereikt, dient u nog ten minste
één uur door te gaan met ontluchten.
* Voer nooit ontluchting uit met behulp van koelstof.
[Fig. 9.3.2] (P.5)
A Systeemanalysator
B Laag-knop
D Kogelklep (Aan de zijde van de warmtewisselaar) E Vloeistofbuis
F Gasbuis
G Dienstopening
I Klep
J Klep
L Weegschaal
M Vacuümpomp
O Buitenunit
Opmerking:
•
Zorg ervoor dat u de juiste hoeveelheid koelvloeistof bijvult. Sluit ook
altijd het systeem af met vloeibare koelstof. Teveel of te weinig koelstof
zal problemen veroorzaken.
•
U dient een verdeelventiel, vulslang en andere onderdelen voor de koel-
stof te gebruiken die staat aangegeven op het apparaat.
•
Gebruik een gravimeter. (Een exemplaar dat kan meten tot 0,1 kg.)
•
Gebruik een vacuümpomp met een keerklep voor terugstroming.
(Aangeraden vacuümmeter: ROBINAIR 14830A Thermistor Vacuum
Gauge)
Gebruik ook een vacuümmeter die 5 minuten na inschakeling een druk
bereikt van 65 Pa [abs] of lager.
3 Bijvullen van koelstof
Aangezien de gebruikte koelstof bij het apparaat niet-azeotropisch is, dient
deze in vloeibare toestand te worden bijgevuld. Daarom moet u, wanneer u de
unit dus bijvult met koelstof vanuit een cilinder zonder afzuigpijp, de koelvloeistof
bijvullen door de cilinder ondersteboven te houden (zie Fig. 9.3.3). Als de cilin-
der wel voorzien is van een afzuigpijp (zoals weergegeven in de rechter-
afbeelding), kan de koelvloeistof worden bijgevuld terwijl de cilinder rechtop
staat. Bestudeer daarom de specificaties van de cilinder nauwkeurig. Indien
het apparaat wordt bijgevuld met koelstofgas, dient u alle koelstof te vervan-
gen door nieuwe koelsotf. Gebruik niet de koelstof die in de cilinder achter-
blijft.
[Fig. 9.3.3] (P.5)
A Afzuigpijp
B In het geval dat de cilinder geen afzuigpijp heeft
9.4. Warmte-isolatie van de koelstofpijpen
Zorg voor warmte-isolatie van de koelstofpijpen door hogedrukpijpen (vloeistof-
pijpen) en lagedrukpijpen (gaspijpen) apart met hittebestendig polyethyleen van
voldoende dikte te bedekken en wel zo dat er geen gat zit bij de verbinding tussen
het binnenapparaat en het isolatiemateriaal en de isolerende materialen zelf. Wan-
neer de isolatie niet goed is, ontstaan er mogelijk condensatiedruppels, enz. Geef
vooral aandacht aan isolatie van de tussenruimte boven het plafond.
74
[Fig. 9.4.1] (P.5)
Isolatie-
materiaal
Buitenkant
Opmerking:
•
Wanneer u een overdekking van polyethyleen gebruikt, is dakbedekking
met asfalt niet nodig.
•
Er hoeft geen warmte-isolatie te worden aangebracht voor elektrische
C Hoog-knop
bedrading.
[Fig. 9.4.2] (P.5)
H 3-wegverbindingsstuk
K Cilinder met R410A
N Naar binnenunit
[Fig. 9.4.3] (P.5)
Pijpen door muren, vloeren en daken
[Fig. 9.4.4] (P.5)
Wanneer een gat met specie wordt gevuld, bedek het doordringende deel met een
stalen plaat zodat het isolatiemateriaal niet in elkaar geduwd wordt. Gebruik voor
dit deel onbrandbare materialen voor zowel isolatie als bedekking. (Er dient geen
vinyl voor bedekking gebruikt te worden.)
•
Isolatiemateriaal voor de leidingen die op locatie moet worden aangebracht,
moet aan de volgende specificaties voldoen:
Dikte
Temperatuurbestendigheid
*
Wanneer u de leidingen in een omgeving met een hoge temperatuur en/of
vochtigheid installeert, bijvoorbeeld op de bovenste verdieping van een ge-
bouw, moet u mogelijk dikker isolatiemateriaal gebruiken dan in de boven-
staande tabel wordt aangegeven.
*
Wanneer u zich moet houden aan bepaalde specificaties afkomstig van de
klant, moet u controleren of deze wel in overeenstemming zijn met de specifi-
caties uit de bovenstaande tabel.
Beperking
• Indien een ontvlambaar gas of lucht (zuurstof) wordt gebruikt
voor het op druk brengen, kan het ontvlammen of exploderen.
• Gebruik geen andere koelstof dan die welke staat aangegeven
op het apparaat.
• Afdichten met gas uit een cilinder zorgt ervoor dat de samenstel-
ling van de koelstof in de cilinder verandert.
• Gebruik een drukmeter, vulslang en andere onderdelen die spe-
ciaal zijn bedoeld voor R410A.
• Een elektrische lekdetector voor R22 kan geen R410A-lekkage
detecteren.
• Gebruik geen halogeenlamp. (Hierbij kunnen geen lekken wor-
den gedetecteerd.)
A Staaldraad
C Olieachtige asfaltmastiek of asfalt
E Buitenkant B
Glasvezel + Staaldraad
Kleefmiddel + Hittebestendig polyethyleenschuim + Kleefband
A
Binnen
Vinylband
Open vloer
Waterdichte hennepstof + Verhard asfalt
B
Buitenapparaat Waterdichte hennepstof + Zinken plaat + Olieachtige verf
A Vloeistofbuis
B Gasbuis
D Afplakband
E Isolatiemateriaal
<A> Binnenmuur (verborgen)
<C> Buitenmuur (blootgesteld)
<E> Pijpkoker op het dak
<F> Het doordringende deel op brandgrens en grensmuur
A Mof
C Bekleding
E Band
G Mof met rand
I Specie of ander onbrandbaar dichtingsmateriaal
J Onbrandbaar isolatiemateriaal
ø6,35 tot ø25,4 mm
10 mm min.
B Pijp
D Isolatiemateriaal A
C Elektrische draad
<B> Buitenmuur
<D> Vloer (Waterdicht maken)
B Isolatiemateriaal
D Dichtingsmateriaal
F Waterdichte laag
H Bekledingsmateriaal
Afmeting leiding
ø28,58 tot ø38,1 mm
15 mm min.
100 °C min.