2 Ontluchting
Ontlucht met afgesloten kogelklep het buitenapparaat en ontlucht zowel de
verbindingspijpen als het binnenapparaat via de onderhoudspoort op de kogel-
klep van het buitenapparaat met behulp van een vacuümpomp. (Breng altijd
vacuüm aan vanaf de serviceaansluitingen van zowel de hogedrukpijp als de
lagedrukpijp.) Zodra het vacuüm een waarde van 650 Pa [abs] bereikt, dient u
nog tenminste één uur duur te gaan met ontluchten.
* Voer nooit ontluchting uit met behulp van koelstof.
[Fig. 8.3.2] (P.3)
A Systeemanalysator
B Laag-knop
D Kogelklep
E lagedrukpijp
G Dienstopening
H 3-wegverbindingsstuk
I Klep
J Klep
L Weegschaal
M Vacuümpomp
Opmerking:
•
Zorg ervoor dat u de juiste hoeveelheid koelvloeistof bijvult. Sluit ook
altijd het systeem af met vloeibare koelstof. Teveel of te weinig koelstof
zal problemen veroorzaken.
•
U dient een verdeelventiel, vulslang en andere onderdelen voor de koel-
stof te gebruiken die staat aangegeven op het apparaat.
•
Gebruik een gravimeter. (Een exemplaar dat kan meten tot 0,1 kg.)
•
Gebruik een vacuümpomp met een keerklep voor terugstroming. (R407C-
modellen)
(Aangeraden vacuümmeter: ROBINAIR 14830A Thermistor Vacuum
Gauge)
Gebruik ook een vacuümmeter die 0,5 Torr of meer bereikt na 5 minuten
in werking te zijn geweest.
3 Bijvullen van koelstof (R407C-modellen)
Aangezien de gebruikte koelstof bij het apparaat niet-azeotropisch is, dient
deze in vloeibare toestand te worden bijgevuld. Dientengevolge dient u de
vloeibare koelstof, bij het vullen van het apparaat met koelstof vanuit een cilin-
der zonder sifonpijp, bij te vullen door de cilinder ondersteboven te houden,
zoals hieronder wordt getoond. Indien de cilinder een sifonpijp heeft (zoals
getoond in de figuur rechts), kan de koelstof worden bijgevuld terwijl de cilin-
der rechtop staat. Bestudeer daarom de specificaties van de cilinder nauwkeu-
rig. Indien het apparaat wordt bijgevuld met koelstofgas, dient u alle koelstof te
vervangen door nieuwe koelsotf. Gebruik niet de koelstof die in de cilinder
achterblijft.
[Fig. 8.3.3] (P.3)
8.4. Warmte-isolatie van de koelstofpijpen
Zorg voor warmte-isolatie van de koelstofpijpen door de vloeistof- en gaspijpen
apart met hittebestendig polyethyleen van voldoende dikte te bedekken en wel zo
dat er geen gat zit bij de verbinding tussen het binnenapparaat en het isolatie-
materiaal en de isolerende materialen zelf. Wanneer de isolatie niet goed is, ont-
staan er mogelijk condensatiedruppels, enz. Geef vooral aandacht aan isolatie
van de tussenruimte boven het plafond.
9. Bedrading
9.1. Voorzichtig
1 Volg de voorschriften van uw overheidsorgaan voor technische standaards
met betrekking tot elektrische apparaten, bedradingsvoorschriften en aanwij-
zingen van elk elektriciteitsbedrijf.
2 Bedrading voor de bediening (die vanaf nu transmissieleiding genoemd wordt)
moet apart (5 cm of meer) van de voedingskabel worden aangelegd zodat
deze niet wordt beïnvloed door elektrische ruis van de voedingskabel (Plaats
de transmissieleiding en de voedingskabel niet in dezelfde elektriciteitsbuis.)
3 Zorg voor de juiste aarding van het buitenapparaat.
4 Geef wat ruimte rond de bedrading van de doos met elektrische onderdelen
van de binnen- en buitenapparaten, want deze doos moet soms verwijderd
worden bij onderhoudswerkzaamheden.
5 Verbind de voedingskabel nooit met het aansluitbed van de transmissieleiding.
Wanneer u dit doet, branden de elektrische onderdelen door.
6 Gebruik tweeaderige afschermkabels voor de transmissieleiding. Wanneer
transmissieleidingen van verschillende systemen verbonden worden met de-
zelfde meeraderige kabel, veroorzaakt de daaruit voortvloeiende slechte ver-
zending en ontvangst foutieve werking.
7 Alleen de aangegeven transmissieleidingen moet worden aangesloten op het
aansluitblok voor transmissie naar het buitenapparaat.
(Transmissieleiding om aangesloten te worden op een binnenapparaat: Aansluit-
blok TB3 voor een transmissieleiding. Anders: Aansluitblok TB7 voor centrale
bediening)
Bij foutieve aansluiting zal het systeem niet werken.
8 Wanneer een aansluiting moet worden gemaakt met de hoofdbedienings-
eenheid of apparaten van verschillende koelsystemen in groepsverband moe-
ten werken, moet een transmissieleiding voor bediening gelegd worden tus-
sen de buitenapparaten.
[Fig. 8.4.1] (P.4)
Isolatie-
materiaal A
C Hoog-knop
Buitenkant
F Hogedrukpijp
K Cilinder
Opmerking:
•
Wanneer u een overdekking van polyethyleen gebruikt, is dakbedekking
met asfalt niet nodig.
•
Er hoeft geen warmte-isolatie te worden aangebracht voor elektrische
bedrading.
[Fig. 8.4.2] (P.4)
[Fig. 8.4.3] (P.4)
Pijpen door muren, vloeren en daken
[Fig. 8.4.4] (P.4)
Wanneer een gat met specie wordt gevuld, bedek het doordringende deel met een
stalen plaat zodat het isolatiemateriaal niet in elkaar geduwd wordt. Gebruik voor
dit deel onbrandbare materialen voor zowel isolatie als bedekking. (Er dient geen
vinyl voor bedekking gebruikt te worden.)
Sluit deze bedieningsleiding aan tussen de aansluitblokken voor centrale be-
diening. (2-dradige leiding zonder polariteit)
Wanneer apparaten van verschillende koelsystemen samenwerken zonder de
aansluiting op de hoofdbedieningseenheid, dient u de invoegklem van de kort-
sluitverbindingsklem van CN41 van één buitenapparaat naar CN40 te verplaat-
sen.
9 De groep wordt ingesteld met behulp van de afstandsbedieningseenheid.
0 De ongebruikte uitdrukgaten moeten worden afgedicht en de openingen van
de koelstofpijpen, waterpijpen, voedingsbron en transmissieleidingen moeten
worden afgedicht met kit e.d. als bescherming tegen regen. (Buitenlucht-
opstelling)
9.2. Bedieningsdoos en aansluitpositie van
1. Sluit de transmissieleiding voor binnenapparaten aan op het aansluitblok voor
de transmissielijn (TB3) of sluit de bedrading tussen buitenapparaten of de
bedrading met het centrale besturingssysteem aan op het aansluitblok voor
centrale besturing (TB7).
Wanneer u afgeschermde bedrading gebruikt, dient u de afscherming van de
transmissieleiding van het binnenapparaat te aarden via de aardschroef (
en de afscherming van de leiding tussen de buitenapparaten en het centrale
besturingssysteem te aarden op de aansluitklem (S) voor de afscherming op
het aansluitblok (TB7) van het centrale besturingssysteem. Daarnaast dient,
in het geval van een buitenapparaat waarbij de aansluitklem voor de netspanning
CN41 is vervangen door CN40, de aansluitklem (S) voor de afscherming van
aansluitblok (TB7) van het centrale besturingssysteem ook te worden geaard
(
[Fig. 9.2.1] (P.4)
A Staaldraad
C Olieachtige asfaltmastiek of asfalt
E Buitenkant B
Glasvezel + Staaldraad
Kleefmiddel + Hittebestendig polyethyleenschuim + K leefband
Binnen
Vinylband
Open vloer
Waterdichte hennepstof + Verhard asfalt
Waterdichte hennepstof + Zinken plaat +
B
Buiten
Olieachtige verf
A Hogedrukpijp
B lagedrukpijp
D Afplakband
E Isolatiemateriaal
<A> Binnenmuur (verborgen)
<C> Buitenmuur (blootgesteld)
<E> Pijpkoker op het dak
<F> Het doordringende deel op brandgrens en grensmuur
A Mof
B Isolatiemateriaal
D Dichtingsmateriaal
E Band
G Mof met rand
H Bekledingsmateriaal
I Specie of ander onbrandbaar dichtingsmateriaal
J Onbrandbaar isolatiemateriaal
bedrading
).
A Netvoeding
B Pijp
D Isolatiemateriaal A
C Elektrische draad
<B> Buitenmuur
<D> Vloer (brandvrij maken)
C Bekleding
F Waterdichte laag
)
B Transmissieleiding
55