j) Het voertuig besturen
Bedien de hendel (13) voor de rijfunctie heel voorzichtig en rijd in het begin niet te snel totdat u vertrouwd
bent met de reacties van het voertuig op de bediening.
Maak geen snelle of plotselinge bewegingen met de hendel (13) of het draaiwieltje (8).
• Met het draaiwieltje (8) kunt u sturen. Net als bij een echte auto dient naar links draaien voor een bocht naar links,
rechts draaien voor een bocht naar rechts. Ev. moet de instelling van de servo reverse-schakelaar (3) gecorrigeerd
worden.
• Met de dual rate-regelaar (12) kunt u de stuurbegrenzing instellen. Dit betekent dat de draaicirkel verkleind of
vergroot kan worden. Bij langzame ritten zijn kleine draaicirkels van nut, bij snelle ritten maakt de tegenovergestelde
instelling een gevoeligere besturing mogelijk.
• De hefboom (13) is voor het vooruit/achteruitrijden. Als u de hefboom met uw wijsvinger in de richting van de greep
trekt (bij eerste pogingen enkel voorzichtig trekken!), moet het voertuig vooruit rijden. Als de hendel in de andere
richting geschoven wordt, rijdt het voertuig achteruit.
Eventueel moet de instelling van de servo reverse schakelaar (4) gecorrigeerd worden.
Bij de overgang van vooruit- naar achteruitrijden moet de hendel kort (ca. 1 seconde) in de middenpositie
staan (middenpositie = motor beweegt niet).
Als de hendel direct van vooruit- naar achteruitrijden gezet wordt, wordt het voertuig afgeremd (het voertuig
rijdt NIET achteruit).
Voorbeelden:
1. Hendel loslaten, voertuig loopt uit (resp. beweegt niet)
2. Vooruit rijden, hendel in richting van de greep trekken
3. Vooruit rijden en dan remmen (het voertuig vertraagt; loopt niet langzaam uit), de hendel zonder pauze van de
greep wegschuiven
4. Vooruit rijden en dan achteruit rijden (tussen de overgang kort wachten, ongeveer een seconde!)
80
Kort wachten