5 Montage
Hou bij de keuze van de montageplaats in
elk geval rekening met de volgende punten:
•
De voedingsspanningskabel (12 V) van de
batterij naar de uitgangsversterker van de
auto-installatie moet zo kort mogelijk zijn .
Het is voordeliger om langere luidspreker-
kabels te gebruiken en een kortere voe-
dingsspanningskabel .
•
Zorg er ook voor dat de massakabel van de
uitgangsversterker naar het koetswerk zo
kort mogelijk is .
•
Zorg voor voldoende ventilatie om de hitte
die in de uitgangsversterker ontstaat, af
te voeren .
•
Door de krachten die tijdens het remmen
optreden, moet de uitgangsversterker op
een mechanisch stabiele plaats worden
vastgeschroefd .
•
De zekeringen en de regelaar moeten mak-
kelijk toegankelijk zijn .
De uitgangsversterker moet elektrisch geïso-
leerd van het koetswerk worden gemonteerd .
Schroef de uitgangsversterker met de vier
hoekbeugels op een geschikte plaats vast .
6 Uitgangsversterker aansluiten
•
De uitgangsversterker mag uitsluitend door
gekwalificeerd personeel op het elektrische
circuit van de auto worden aangesloten .
•
Om schade door eventuele kortsluiting tij-
dens de installatie te vermijden, koppelt u
de negatieve klem best los van de autobat-
terij, alvorens de aansluiting uit te voeren .
•
Breng de vereiste kabels zo aan, dat de
isolatie ervan niet kan worden beschadigd .
De volledige aansluiting vindt u terug op de
figuren 3 – 6 op pagina 3 .
6.1 Voedingsspanning
6.1.1 Werkspanning
Verbind de aansluiting "+12V" (12) via een
sterkstroomkabel met de positieve klem van
de autobatterij . Om het spanningsverlies zo-
veel mogelijk te beperken, moet u een kabel
met een doorsnede van ten minste 8 mm
gebruiken, bv . CPC-100 / RT . Om de nieuw
gelegde leiding van 12 V tegen een kortslui-
ting te beveiligen, moet u een voorzekering
van 50 A in de onmiddellijke omgeving van de
batterij aanbrengen (max . kabellengte naar
de batterij: 20 cm) .
Voor de stabilisering van de bedrijfsspan-
ning naar de uitgangsversterker en de hier-
mee gepaard gaande rendementsverhoging
en klankverbetering wordt een Power-con-
densator aanbevolen .
6.1.2 Massaklem
Verbind de massaklem GND (10) via een
sterkstroomkabel (doorsnede min . 8 mm
bv . CPC-100 / SW) met de massa van de auto
of, beter nog, rechtstreeks met de negatieve
klem van de autobatterij .
Opmerkingen:
1 . Bij gebruik van de carrosserie als massaklem moet
de gekozen plaats een goed elektrisch contact met
de hoofdcarrosserie bezitten (bv . door voldoende
aantal laspunten) . Eventuele lak op het contact-
punt moet volledig worden verwijderd .
2 . Om aardlussen te vermijden, moet de massa van
de autoradio worden verbonden met hetzelfde
punt waarmee de uitgangsversterker met de
massa is verbonden .
6.1.3 Stuurspanning om in te schakelen
De uitgangsversterker van de auto-installatie
wordt door +12 V voedingsspanning op de
REM-aansluiting (11) in- en uitgeschakeld .
Verbind de aansluiting REM met de 12 V-scha-
keluitgang van de autoradio (aansluiting voor
een motorantenne, eventueel met de motor-
antenne parallel schakelen) .
6.2 Ingangen
De uitgangsversterker wordt via cinch-kabels
met de lijnuitgangen van de autoradio (of van
een andere signaalbron) verbonden . Als de
autoradio echter niet met lijnuitgangen is uit-
gerust, kunnen de luidsprekeruitgangen van
de autoradio via een audiotransmissie-een-
heid (bv . FGA-22HQ) met de ingangen van
de uitgangsversterker worden verbonden .
De aansluiting stemt zich af op de gewenste
bedrijfsmodus van de uitgangsversterker:
6.2.1 4-kanaals werking (fig. 3)
Plaats de schakelaar CHANNEL (8) voor
4-kanaals werking in de stand "4" . Verbind
de uitgangen van de autoradio als volgt met
de ingangen INPUT CH 1 tot CH 4 (1 en 2):
vooraan links
op kanaal 1
vooraan rechts
op kanaal 2
achteraan links
op kanaal 3
achteraan rechts op kanaal 4
Indien de autoradio niet is uitgerust met uit-
gangen voor de kanalen achteraan, verbind
dan de uitgang van het linker kanaal via een
Y-kabel (bv . CBA-25 / SW) met de ingangsjacks
van de kanalen 1 en 3, en verbind de uitgang
van het rechter kanaal via een andere Y-kabel
met de ingangsjacks van de kanalen 2 en 4 .
6.2.2 Actieve 2-kanaals werking (fig. 4)
Plaats de schakelaar CHANNEL (8) voor de
actieve 2-kanaals werking in stand "2" . Ver-
bind de uitgangen van de autoradio met de
ingangen INPUT CH 3 en 4 (2):
linker kanaal op kanaal 3
rechter kanaal op kanaal 4
2
Kanaal 1 ontvangt het signaal van ingang 3,
kanaal 2 dat van ingang 4 .
6.2.3 Brugwerking (fig. 5)
Wilt u met de bruggeschakelde kanalen 1 en
2 de linker luidspreker aansturen, en met de
bruggeschakelde kanalen 3 en 4 de rechter
luidspreker, verbind dan de uitgang van het
linker kanaal op de autoradio via een Y-ka-
bel (bv . CBA-25 / SW) met de ingangen INPUT
CH 1 en CH 2 (1), en de uitgang van het rech-
ter kanaal via een andere Y-kabel met de in-
gangen CH 3 en CH 4 (2) . Plaats de schakelaar
CHANNEL (8) hiervoor in de stand "4" .
,
2
6.2.4 3-kanaals werking (fig. 6)
Plaats de schakelaar CHANNEL (8) voor de
3-kanaals werking in stand "3" . Verbind de
uitgangen van de autoradio als volgt met de
ingangen INPUT (1 en 2):
linker kanaal op kanaal 1
rechter kanaal op kanaal 2
Subwoofer L op kanaal 3
Subwoofer R op kanaal 4
Indien de autoradio niet is uitgerust met in-
gangen voor een subwoofer-versterker, ver-
bind dan de ingangen van de kanalen 3 en 4
met de beide jacks OUTPUT (9) – zie figuur 6 .
6.3 Lijnuitgang
Op de beide jacks OUTPUT (9) is het mono-
signaal van de ingangen 1 – 4 beschikbaar .
Indien u een subwoofer-versterker in de
auto-installatie wilt gebruiken, en de auto-
radio beschikt hiervoor niet over de nodige
uitgangen, dan kunt u de ingangen van de
subwoofer- versterker op de jacks OUTPUT
aansluiten (zie evt . ook hoofdstuk 6 .2 .4) .
6.4 Luidspreker
U kunt full range-luidsprekers (2- of 3- kanaals
luidsprekers), midden- en hogetoonluid-
sprekers, basluidsprekers of een subwoofer
gebruiken .
Belangrijk! Alle luidsprekers moeten een
dubbelpolige aansluiting hebben met de
uitgangsversterker, d .w .z . zonder gemeen-
schappelijke massaverbinding . Houd bij de
keuze van geschikte luidsprekers in elk geval
rekening met hun mechanische en elektri-
sche lastvermogen in combinatie met het
geselecteerde vermogen van de uitgangs-
versterker (zie ook technische gegevens op
pagina 18) .
Het grootste uitgangsvermogen bereikt u
door 2 Ω-luidsprekers of een luidsprekergroep
met een totale impedantie van 2 Ω per kanaal
aan te sluiten (bv . luidsprekers van 4 Ω parallel
geschakeld) . U kunt evenwel ook afzonder-
lijke luidsprekers van 4 Ω aansluiten, waarbij
het uitgangsvermogen iets lager ligt .
Let op! De impedantie van de luidspreker
resp . de totale impedantie van luidspreker-
groepen die in brugwerking worden aan-
gestuurd, mag niet lager liggen dan 4 Ω!
Sluit de luidsprekers aan op de klemmen
SPEAKER (16) . De uiteindelijke aansluiting
stemt zich af op de gewenste bedrijfsmodus
van de uitgangsversterker:
6.4.1 4-kanaals werking
Zie ook figuur 3 .
CH 1 L+ positieve pool luidspreker links vooraan
CH 1 L− negatieve pool luidspreker links vooraan
CH 2 R+ positieve pool luidspreker rechts vooraan
CH 2 R− negatieve pool luidspreker rechts vooraan
CH 3 L+ positieve pool luidspreker links achteraan
CH 3 L− negatieve pool luidspreker links achteraan
CH 4 L+ positieve pool luidspreker rechts achteraan
CH 4 L− negatieve pool luidspreker rechts achteraan
6.4.2 Actieve 2-kanaals werking
Zie ook figuur 4 .
CH 1 L+ positieve pool linker basluidspreker
CH 1 L− negatieve pool linker basluidspreker
CH 2 R+ positieve pool rechter basluidspreker
CH 2 R− negatieve pool rechter basluidspreker
linker midden- en hogetoon-
CH 3 L+ positieve pool
luidspreker
linker midden- en hogetoon-
CH 3 L− negatieve pool
luidspreker
rechter midden- en hogetoon-
CH 4 L+ positieve pool
luidspreker
rechter midden- en hogetoon-
CH 4 L− negatieve pool
luidspreker
17