Camera instellen (uitsluitend CMOS-320)
Bediening schakeleenheid
De schakeleenheid kan worden gebruikt om de
beeldweergavemodus te schakelen, de weergave van de
begeleidingslijnen te tonen/verbergen en de camera te
verstellen.
Weergavetoets
• Schakelt tussen de beeldweergavemodi.
• Selecteert een item in de instellingsmodus.
• I ngedrukt houden om de begeleidingslijnen weer te
geven of te verbergen.
+/− toets
Beweegt langs de items van de
instellingsmodus of stelt een
afstellingswaarde in.
Voorbereiding voor het instellen van de
camera
Als de camera is geïnstalleerd als een
achteruitzichtcamera:
1
Breng de auto tot stilstand.
In een parkeervak met witte lijnen en wielblokkeringen
parkeert u de auto in het midden van het wit omlijnde kader.
2
Rij de auto naar voren.
• Rij de auto naar voren tot het volledig parkeervak in het
camerabeeld zichtbaar is.
• Zorg ervoor dat de handrem aangetrokken is en trap het
rempedaal in zodat de auto volledig stilstaat. Voer de instelling
uit op een plek waar dit geen overlast voor andere mensen vormt.
Bij het installeren van de vooruitzichtcamera op
een hoogte van 50 cm of meer:
Ga te werk op dezelfde manier als bij de
achteruitzichtcamera.
Bij het installeren van de vooruitzichtcamera op
een hoogte van minder dan 50 cm:
1
Installeer de camera in het midden van het
voertuig (pagina 46).
• Als dit niet zo is, dan is het beeld mogelijk niet symmetrisch
in de "Hoekbeeld".
2
Zet de auto op het midden van de parkeerlijn.
• In plaats van de parkeerlijn kunt u ook een lange stok
gebruiken als u niet 2 parkeervakken, enz. kunt gebruiken.
• Zorg ervoor dat de handrem aangetrokken is en trap het
rempedaal in zodat de auto volledig stilstaat. Voer de
instelling uit op een plek waar dit geen overlast voor andere
mensen vormt.
3
Stel de camera in.
Stel de "Beeldafstelling bovenaanzicht"(pagina 52,53)
zo in dat de parkeerlijn verticaal in het midden wordt
weergegeven.
51
|
CMOS-320/CMOS-220