De aansluitklem 2 is het gemeenschappelijke referentiepunt (-) voor beide
alarmzones. Sluit de sensoren met N.C.-contacten in serie en sensoren met
N.O.-contacten parallel aan.
Wanneer er geen sensoren met N.C.-contacten worden gebruikt, moet voor de
regeling een afsluitweerstand (EOL) van 10 kOhm worden ingebouwd (inbegre-
pen).
De alarmzone 2 is optimaal geschikt voor sensoren die binnen (zoals
vb. bewegingsmelders) worden gemonteerd, aangezien deze senso-
ren bij het betreden van het huis het alarm zouden activeren. Een
alarm wordt pas geactiveerd na verloop van de vertragingstijd (= 30
seconden) bij het binnenkomen. Binnen deze tijd kan de alarminstal-
latie worden gedeactiveerd (daartoe moet de modus-keuzeschake-
laar aan de voorzijde terug in de positie „OFF" worden gezet).
Om een goede werking van de sensoren met N.C.-contact te garan-
deren moet erop worden gelet dat elke sensor met een N.C.-contact
een maximale weerstandswaarde van 1k Ohm bezit.
7.2 Aansluiting van een externe signaalgever
Aan de aansluitklemmen 4 (-) en 5 (+) kunnen maximum twee 8 Ohm signaalge-
vers/luidsprekers parallel worden aangesloten.
1
2
3
HORNS
4
5
6
7
8
8
8
9
10
11
12
85