Het restvermogen van de accu wordt door de contro-
lelampjes (12) weergegeven.
Bediening
Kijk het apparaat na voor elk gebruik!
GEVAAR! Risico op letsels! Het toestel
mag uitsluitend in gebruik worden genomen
als er geen defecten zijn gevonden. Als een
onderdeel defect is, moet dit beslist vóór het
volgende gebruik worden vervangen.
Controleer de veilige toestand van het toestel:
– Controleer of er geen zichtbare defecten zijn.
– Controleer of alle onderdelen van het toestel ste-
vig zijn ingebouwd.
Werkwals vervangen
GEVAAR! Risico op letsels! Voor alle wer-
ken aan het apparaat altijd de netstekker uit-
trekken (stroomtoevoer naar het apparaat
uitschakelen).
WAARSCHUWING! Risico op letsels! De
schijven en tanden van de werkwals zijn
scherp en spits. Werkhandschoenen dra-
gen.
► P. 5, punt 8
Al naargelang de behoefte kan het apparaat met een
verticuteerwals [1] of verluchtingswals [2] worden
gebruikt.
► P. 6, punt 9
– Apparaat omdraaien en beveiligen tegen omkan-
telen.
– Lagerzitting (27) open klappen.
– Werkwals (26) opheffen en zijwaarts eruit nemen.
– Lagervlakken indien nodig reinigen.
– Zeskant van de werkwals zoals afgebeeld in de
voorkant (28) schuiven.
– Wals in lagerzitting (27) plaatsen.
– Lagerzitting (27) dicht klappen en vergrendelen.
– Apparaat weer op de wielen zetten.
– Testrit uitvoeren. Bij abnormale geluiden moet het
apparaat onmiddellijk worden uitgeschakeld en
de uitgevoerde montage worden gecontroleerd.
Werkdiepte instellen
Al naargelang het gebruik van de werkwals kan de
instelling worden veranderd (werkdiepten: ► Techni-
sche gegevens – p. 85).
► P. 6, punt 11
– Apparaat uitschakelen.
– Apparaat vooraan opheffen.
– Hefboom (6) naar de zijkant trekken.
– Diepte van de werkwals op gewenste waarde
instellen en hefboom weer laten vergrendelen.
– Apparaat terug neerzetten.
Opvangzak plaatsen
► P. 6, punt 10
– Beschermingsklep (4) opheffen en vasthouden.
– Opvangzak (7) inhaken.
– Zorg ervoor dat de opvangzak veilig is geplaatst.
Apparaat inschakelen
Aanwijzing: Zonder stroomkringonderbre-
ker kan het apparaat niet worden ingescha-
keld.
► P. 6, punt 12
– Stroomkringonderbreker (9) plaatsen (op pas-
vorm letten)
– Inschakelblokkering (10) indrukken en ingedrukt
houden.
– Inschakelhefboom (1) trekken en vasthouden.
– Inschakelblokkering loslaten.
• Het apparaat wordt met een vertraging van ca. 2
seconden ingeschakeld.
Apparaat uitschakelen.
– Inschakelhefboom loslaten.
– Trek de stroomonderbreker weg.
Verticuteren/verluchten
GEVAAR! Risico op letsels! Controleer
het terrein en verwijder alle voorwerpen die
door het toestel kunnen worden weggeslin-
gerd, vooraleer u met de werkzaamheden
begint.
GEVAAR! Risico op letsels! Tijdens het
werken het stuur nooit loslaten.
Aanwijzing: Hoe korter het gras gemaaid
is, des te beter kan het worden geverticu-
teerd/verlucht.
– Apparaat instellen op gelijk grasoppervlak instel-
len.
– Inschakelingsvergrendeling (10) indrukken en
houd ze ingedrukt.
– Inschakelingshendel (1) aantrekken en vasthou-
den.
– Inschakelvergrendeling loslaten.
– Wacht tot de motor het maximum toerental heeft
bereikt.
– Apparaat in gelijkmatige, langzame snelheid
(stapvoets) in zo recht mogelijke banen sturen.
Belangrijke aanwijzingen
GEVAAR! Risico op letsels! Indien
mogelijk steeds dwars op een helling wer-
ken.
Apparaat nooit op verharde grond starten.
Wanneer de werkwals door een vreemd
voorwerp wordt geblokkeerd, de starthendel
onmiddellijk loslaten.
Indien er een vreemd voorwerp vastzit,
apparaat controleren en indien mogelijk
laten herstellen.
• Ter verbetering van de resultaten en ter verhoging
van de levensduur van het apparaat moet het
gras zo kort mogelijk gemaaid zijn.
• Te lang op eenzelfde plaats blijven kan de
grasnerven beschadigen.
NL
83