Publicité
moNTAgE EN INSTALLATIE
4.3 gasklep
De gasklep is een beveiligingsmechanisme dat voorkomt dat er gas naar het toestel stroomt als de
rookgasventilator niet werkt.
De gasklep moet vóór het gasblok in de gastoevoerleiding worden gemonteerd.
Het is belangrijk om de gasklep in de juiste stroomrichting te installeren, zoals aangeduid op de
gasklep. Onjuiste plaatsing kan leiden tot gaslekkage.
De kabel van de gasklep moet op de kabelaansluitingen in de rookgasventilator worden aangesloten,
zie hoofdstuk 7 voor details.
4.4 condensvanger (Belangrijk in geval van koude buitentemperaturen)
Als de rookgassen een lange afstand moeten afleggen, wordt aangeraden om een condensvanger te
installeren op het LAAGSTE PUNT van de rookgasleiding. Condensatie wordt veroorzaakt doordat
de rookgassen worden afgekoeld tot beneden het dauwpunt, vanwege de lange afstand die wordt
afgelegd. Het is aan te bevelen om een condensvanger te installeren als de totale rookgasleiding
langer is dan 20m' en de buitentemperatuur lager is dan -10°C.
De condensvanger kan bestaan uit een afvoerpijp die het water het gebouw uitleidt of een afvoerpijp
die uitkomt in de rioolleiding van het gebouw (op dezelfde manier als een wasmachine). De afvoerpijp
moet altijd aan de onderkant van de rookgasleiding en in neerwaartse richting liggen, waarbij de
afvoerpijp altijd onder het afvoerpunt van de rookgasleiding moet liggen.
In situaties waarbij de rookgasleidingen een negatieve gradiënt hebben (bergafwaartse helling),
kunnen er meerdere condensvangers nodig zijn. Het is aan te raden om voor elke negatieve gradiënt
een condensreservoir te installeren. Het afvoerpunt moet op het laagste punt van de helling met de
negatieve gradiënt worden geplaatst. Als afvoerpijp kan een metalen pijp met een diameter van 8 mm
worden gebruikt, met een aftapkraan aan het einde.
10
NL
Publicité
