7. Verander op hellingen niet van versnelling indien u geen risico's wilt lopen.
8. Let op dat u niet slipt! Schakel de versnellingshendel in de eerste vooruit/achteruitversnelling wanneer
u een heling afrijdt en rem met de koppeling.
9. Rij niet op hellingen waar het gevaar bestaat dat het voertuig omkiept of naar beneden valt.
10. De rem is ingeschakeld wanneer de hendel van de automatisch stopinrichting ontkoppeld wordt of
wanneer de linker- en rechterkoppelingshendels tegelijkertijd worden aangetrokken.
Rem voorzichtig wanneer u op hellingen, zacht terrein en met hoge snelheid rijdt, want het
voertuig zou anders kunnen omkiepen of de lading verliezen.
11. Rij met een veilige snelheid, stel de snelheid in op de hellingsgraad van het terrein, op de toestand van
het terrein en op het beladingsgewicht.
12. Rij op zacht terrein in de eerste vooruit/achteruitversnelling. Geef niet plotseling gas, draai niet op
bruuske wijze en stop niet plotsklaps.
13. Verzeker u ervan dat er zich geen personen of hindernissen in de nabijheid van het voertuig bevinden
(binnen een straal van 5 m) alvorens met het werk te beginnen.
14. Rij niet, indien u dit kunt vermijden, op terreinen vol stenen of grint, op gewapend beton en oneffen
terrein of over boomstammen. Dit is schadelijk en verkort de levensduur van de rupsbanden.
15. Let op voor u een houten brug e.d. overgaat dat het totale gewicht van voertuig en belading niet het
maximumvermogen van de brug te boven gaat en ga de brug langzaam en met een constante snelheid
over. Houten planken of metalen platen zijn glad. Wees met name voorzichtig wanneer u in natte
omstandigheden werkt.
PARKEREN
16. Parkeer niet op een gevaarlijke plaats! Parkeer het voertuig op vlakke en veilige ondergrond. Vermijd
gevaarlijke plekken.
17. Gebruik wiggen om de machine te blokkeren wanneer u op hellend terrein parkeert.
18. Laat bij het parkeren de hendel van de automatische stopinrichting los en zet de motor af. Denk eraan
de contactsleutel te verwijderen indien u een motor met elektrische ontsteking heeft.
Parkeer de machine op een bewaakte plek en maak het dopje van de bougie los zodat de machine niet
per ongeluk van start kan gaan.
CONTROLE EN ONDERHOUD
19. Verzeker u ervan dat de motor uit staat. Repareer het voertuig niet wanneer de motor aanstaat.
20. Start de motor nooit op in een gesloten ruimte.
● Neem de veiligheidsvoorschriften in acht, met name de voorschriften betreffende de voertuigstabiliteit
en veiligheidswerkzaamheden.
● De machine alleen bij zonlicht of in aanwezigheid van voldoende kunstlicht gebruiken.
● Bij het uitladen van de laadbak verandert het zwaartepunt voortdurend. Daarom is de toestand van
het terrein van fundamenteel belang voor de stabiliteit van de machine. Er zijn vooral gevaren wanneer
de minitransporter op zacht terrein werk en wanneer de belading tegen de wanden van de laadbak
aanplakt, zoals bijvoorbeeld bij vochtige klei of bevroren materiaal.
● De bak moet altijd omlaag staan en stevig aan de bevestigingshaak vastzitten, tijdens bedrijf.
● De bestuurder moet bepalen of er bijzonder gevaren bestaan tijdens het gebruik van de machine zoals
de afgifte van gifgassen of de toestand van het terrein die bijzondere voorzorgsmaatregelen vereisen.
De bestuurder moet de nodige maatregelen treffen om bovengenoemde gevaren op te heffen of te
verminderen.
● Het verdient aanbeveling de machine uitsluitend te gebruiken voor de in dit handboek beschreven en
voorziene doeleinden.
● Indien de machine lange tijd gebruikt wordt, is het raadzaam gebruik te maken van geschikte
beveiligingsinrichtingen zoals oordoppen, handschoenen e.d.
Minitransporter IBT-4000
Pag. 13