2 Functie
2.1 Werkwijze
2
Functie
B
4
B
5
2.2 Valbeveiliging
6
A
A
U hebt met de zuigrobot "Tracker" een volle-
dig automatisch werkende zuigrobot gekocht.
Uw robot doorloopt bij het reinigen de volgen-
de 3 modi:
"Toevalsmodus" (afb. 4/A, Afb. 5/B)
"Cirkelmodus" (afb. 4/B)
"Randmodus" (afb. 5/A)
Als het apparaat aan het einde van de "rand-
modus" niet wordt uitgeschakeld, begint de
cyclus opnieuw met de "toevalsmodus".
Deze programmavolgorde maakt het comple-
te reinigen op basis van elkaar overlappende
banen mogelijk. Voorwaarde hiervoor is dat
de ruimte niet te groot is en het apparaat in de
"cirkelmodus" niet te vroeg op een obstakel
stuit.
Als het apparaat op een obstakel stuit, wordt
dit door de bumper geregistreerd en de rijrich-
ting gewijzigd. Als het apparaat in de "cirkel-
modus" op een obstakel stuit, schakelt het
meteen over op de "randmodus".
Uw zuigrobot herkent met behulp van
3 valsensoren zelfstandig vóór hem liggende
afgronden (afb. 6). De robot wijzigt daarna de
rijrichting en gaat in tegengestelde richting
door met reinigen.
Lager gelegen vlakken, zoals bv. traptreden,
worden herkend en dus overgeslagen.
De gevoeligheid van de valsensoren kunt u in-
stellen,
hoofdstuk 6.1, „Gevoeligheid van de
valsensoren instellen".
85