• Verbind de stekker van batterij-/accuhouder of NiMH-rijaccu met de overeenkomstige aansluitkabel in het
voertuig.
• Plaats de batterij-/accuhouder of NiMH-rijaccu in het voertuig (kabel/stekker wijst in de richting van de
voorzijde van het voertuig). Plaats de kabel en stekker in het batterij-/accuvak.
• Sluit het batterij-/accuvak opnieuw. Let daarbij op dat de kabel niet tussen de batterij-/accuhouder, resp. NiMH-
rijaccu en voertuig gekneld of ingeklemd raakt.
• Draai nu de beide aan het begin verwijderde zekeringsschroef weer vast.
c) Kanaal op de zender kiezen
Om met meer dan een identiek voertuig in de dichte omgeving te rijden, kan een van drie kanalen op de zender
worden gekozen.
Zet daarom bij een uitgeschakelde zender de kanaalkeuzeschuifschakelaar (11) in de positie A, B of C. Als
slechts één voertuig wordt gebruikt, is de instelling van geen belang.
d) Voertuig en zender in gebruik nemen
Gelieve in deze volgorde te werken:
• Trek de telescopische antenne op de zender volledig uit.
• Schakel nu de zender in (aan-/uitschakelaar (5) in de stand „ON" zetten). De linker LED (3) op de zender
knippert langzaam rood.
• Schakel het voertuig in (schuifschakelaar aan de onderzijde in de stand „ON" zetten).
• Als u kort op de linker toets „A" (9) drukt, dan knippert de linker LED (3) op de zender snel.
• Beweeg de linker stuurknuppel (2) eenmaal volledig naar voor en opnieuw terug. Op de zender licht de linker
LED (3) nu permanent op.
• Stel met de linker stuurknuppel (2) de gewenste maximumsnelheid in. Een meerkleurige balkenaanduiding (4)
toont u telkens de ingestelde maximumsnelheid door het aantal balken.
• Als de rechter stuurknuppel (7) naar voor beweegt, wordt de aandrijving gestart en zet het voertuig zich in
beweging (om achteruit te rijden, trekt u de stuurknuppel (7) naar achter.
Let op dat de rechter stuurknuppel (7) alleen tussen „volgas vooruit", „stop" en „volgas achteruit"
schakelt. De instelling van de snelheid gebeurt met de linker stuurknuppel (2).
• Bestuur het voertuig met de rechter stuurknuppel. Een knipperlicht links en rechts op het voertuig toont u de
rijrichting.
Door kort op de vier toetsen links en rechts naast de telescopische antenne te drukken, kan de besturing
tussen de volgende 4 functies worden omgeschakeld:
Toets „1" = voorwielbesturing
Toets „2" = voorwiel- en achterwielbesturing in dezelfde richting, voertuig rijdt diagonaal
Toets „3" = achterwielbesturing
Toets „4" = voorwiel- en achterwielbesturing tegengesteld, kleine draaicirkel
56
All manuals and user guides at all-guides.com