Alarmsignaal-schakelaar
Stand "Ein"
Het alarmsignaal gaat af toont samen met de LED,s
"störung en "Alarm"
Stand "Aus"
Het alarmsignaal is uitgeschakeld
De gekleurde lichtdioden (LED) hebben de volgende
betekenis:
Gele LED "fasevolgorde" (bij draaistroom)
Brand, wanneer fases van de netspanning verwisseld wor-
den. De pomp loopt dan met een verkeerde draairichting,
wat tot vermindering van de capaciteit en verhoogd slijtage
veroorzaakt. De LED brand niet wanneer bijv. na uitwisse-
ling van de pomp de aansluitkabel tussen motor en bestu-
ringskast verkeerd aangesloten wordt en de pomp daarom
met verkeerde draairichting loopt. Daarom dient men in alle
gevallen de correcte draairichting van de pomp te testen.
De waaier moet van motorbovenzijde gezien met de klok
meedraaien. Bij het opstart van de motor geeft de pomp
een ruk tegen de klok in. Voor verwisseling van de fasen bij
verkeerde fasevolgorde zie punt 6.3.
Groene LED "Betrieb" (1 per pomp)
Brand, wanneer de betreffende pomp in werking is.
Rode LED "Störung" (1 per pomp)
-Continu signaal in verbinding met LED "Alarm":
Branden störung- en alarm LED beiden continu, dan heeft
de thermische schakelaar de pompmotor wegens over-
verhitting gevaar uitgeschakeld. Gelijktijdig gaat het a-
koestisch alarm af, wanneer deze ingeschakeld is. Ook
wordt de eventueel aangesloten externe alarmmelder geac-
tiveerd. Nadat de motor afgekoeld is, reset u deze sto-
ringsmelding door het indrukken van de "Reset" knop.
Wanneer de installatie daarna niet zonder problemen werkt,
neemt u dan contact op met onze service afdeling.
Rode LED "Störung Pumpe 1"
- Knippersignaal
Knippert ter informatie 2 maanden voor de aanbevolen
jaarlijkse onderhoudstermijn is bereikt. Het signaal wordt
door de servicedienst na onderhoud gereset.
"Onderhoudssignaal" deactiveren:
De bedrijfsschakelaar in stand "Aus/Off" zetten en aanslui-
tend de drukknop "Reset" indrukken. Na het loslaten van de
"Reset" drukknop brand voor ca. 1 seconde het LED "A-
larm". Binnen deze tijd de bedrijfsschakelaar pomp 1 in de
stand ""Auto" zetten. Het onderhoudsignaal LED "Störung
Pumpe 1" is gedeactiveerd.
"Onderhoudssignaal" weer activeren (dit is alleen door
de klantendienst mogelijk)
De onderhoudteller in menu van het ServCom-diagnose
apparaat terugzetten. Aansluitend de bedrijfsschakelaar in
stand Äus/Off zetten en daarna de "Reset" knop indrukken.
Aanwijzing voor de Klantendienst
"Onderhoudssignaal" deactiveren is vanaf versie 1.0d van
de besturing (zie melding in menu van het ServCom diag-
nose apparaat) mogelijk.
"Onderhoudssignaal" is gedeactiveerd, wanneer in Serv-
Com achter het versie-Nr. "!" verschijnt. "Onderhouds-
signaal" is geactiveerd, wanneer achter de versie-Nr. het "!"
ontbreekt.
Rode LED "Alarm"
-Continu signaal
Brand, wanneer het vloeistofniveau in het reservoir over het
alarmniveau stijgt. Gelijktijdig gaat het akoestisch alarm af.
Ook wordt de eventueel aangesloten externe alarmmelder
geactiveerd. De alarmmeldingen worden automatisch uitge-
schakeld, wanneer de pompen het vloeistofniveau in het
reservoir weer onder het alarmniveau afgepompt hebben
Brand gelijktijdig met het Alarm-LED de groene LED "Be-
trieb", zonder dat een storingsmelding gedaan is, dan wer-
ken de pompen, maar krijgen momenteel de hoge toe-
loophoeveelheid niet snel genoeg weg. In dit geval wacht U
tot de toeloophoeveelheid geringer wordt. De alarmmeldin-
gen schakelen dan zelfstandig uit. Gebeurt dit niet, dan is er
een fout in de installatie. Stel u in verbinding met uw klan-
tendienst.
Brand het rode alarmsignaal, zonder een storingssignaal,
en brand geen of maar één van de groene Bedrijf LED, stel
u dan in verbinding met onze klantendienst.
SevCom-Controller voor het programmeren en uitlezen von
bedrijfsgegevens las toebehoor verkrijgbaar.
7. Montage en Installatie
Bij inbouw van de opvoerinstallatie in een put dient u
na montage de put opening van een beloopbare afdekking
te voorzien.
Schades ten gevolgen van een overstroming door een
storing aan de pomp dient de gebruiker door trefzekere
maatregelen (bijv. installatie van een alarminstallatie,
reservepomp e.d.) uit te sluiten.
De opvoerinstallatie dient op een vlakke ondergrond,
waterpas opgesteld te worden en aan de bodem tegen
opdrijven verankerd te worden.
Naast de nationale voorschriften tegen ongeval verhindering
als ook de algemene maatregelen met betrekking op
gezondheid- en arbeidsveiligheid en de DIN 1986 voor de
installatie van opvoerinstallaties, dient u onderstaande
instructies in acht te nemen:
•
De installatie moet zo geïnstalleerd worden dat de
bedienings en controlerende elementen eenvoudig
toegankelijk zijn. Let erop dat er genoeg ruimte
(ca.50cm) tussen de horinzontale toeloop en wanden
bestaat.
•
Moonteer in de afvoer en toeloopleiding een afsluiter,
om bij service of eventuele demontage de
werkzaamheden te verlichten.
•
Ter voorkoming van afzetting van vuil in de horizontale
persleiding moet de leiding en de opvoerinstallatie voor
een minimale stromings
snelheid van 0,7 m/s geselecteerd zijn, bij vertikale
leidingen minstens 1,0 m/s.
•
De toeloop kan via de horizontale invoer of d.m.v. een
WC-direktaansluiting met 180 of 250 mm., een DN100
als ook een DN 50 toevoerleiding aan. Daarbij zijn ook
verticale aansluitingen van DN50 en DN100
voorhanden. Voor de gewenste aansluiting dient u
afgeblinde deel van de aansluiting af te zagen. De
binnendiameter van de afvoerleiding moet met de
binnen diameter van de aansluiting overeenkomen.
•
De de persleiding moet minimaal een diameter van
DN50 (Saniboy G, Sanimaster G) te bezitten en mag
niet in nauwe bochten gelegd worden. De leiding moet
boven het rioolniveau gebracht worden , dit betekend
dat de leiding stijgend boven dit niveau en aansluitend
met een lus direkt op de verzamelleiding aangesloten
worden.
22