3.2.2 Voorbereiding voor beeldvastlegging
Voordat u een beeld opneemt, moet de patiënt worden uitgelijnd en moeten de beeldopties worden
geselecteerd.
1. Verwijder de stofkap van het oogstuk.
2. Reinig de zones waar de patiënt in contact komt met het apparaat, zie Reinigen voor elke patiënt op
pagina 47 .
3. Selecteer de patiëntrecord, zie Werken met patiëntgegevens op pagina 35 .
4. Selecteer de opties voor de vast te leggen beelden.
5. Bevestig een oogstuk van 35 mm. U moet mogelijk van oogstuk veranderen voor een betere uitlijning
met de patiënt.
3.2.3 De patiënt uitlijnen
Aanvankelijke uitlijning van de patiënt is hetzelfde voor alle beeldvastleggingsprocedures.
1. Vraag de patiënt om rechtop voor het apparaat te gaan zitten.
2. Ga aan de kant van de patiënt staan waar u het aanraakscherm en de tafelhoogteschakelaar kunt
aanraken en van waaruit u de positie van het gezicht van de patiënt kunt volgen.
3. Pas de hoogte van de tafel of stoel aan zodat de ogen van de patiënt net boven het oogstuk staan.
4. Vraag de patiënt:
a. Houd de handvatten aan de zijkant van het apparaat vast.
b. Volg het fixatiedoel als ze dicht bij het apparaat gaan zitten. Raadpleeg de Handleiding
patiëntuitlijning op pagina 67 .
c. Het voorhoofd tegen de bovenkant van het gezichtskussen te laten rusten.
d. Draai zijn/haar hoofd een beetje zodat de neus zich buiten het gezichtskussen bevindt.
Controleer of het hoofd van de patiënt verticaal is en niet gekanteld is.
5. Als de patiënt eenmaal comfortabel zit, dient u hem/haar te vragen zich naar de correcte
uitlijningspositie te verplaatsen. De uitlijningskleuren die de patiënt ziet, worden ook weergegeven op
het aanraakscherm.
6. Pas de uitlijning aan. Het uitlijntarget zal groen worden als de scankop op de correcte afstand staat
van het oog van de patiënt. Als het doelwit rood wordt, is de scankop te dichtbij. Als het doelwit blauw
wordt, is de scankop te ver weg.
Bij het uitlijnen van de patiënt moet het centrum van het dradenkruis zo dicht mogelijk bij het
l
midden van de pupil liggen.
In sommige gevallen kunt u ervoor kiezen om een afbeelding te maken wanneer de patiënt is
l
uitgelijnd met het blauwe of rode doel. Als de patiënt een
u ervoor kiezen om een afbeelding te maken wanneer het doel rood is. Als de patiënt zeer
grote pupillen heeft, kunt u ervoor kiezen om een afbeelding te maken wanneer het doel
blauw is.
7. De x-, y- en z-uitlijningscoördinaten worden weergegeven. Idealiter moeten deze zo dicht bij de nul
liggen als praktisch mogelijk, afhankelijk van de patiënt van wie een opname wordt gemaakt.
8. Haal de gewenste afbeeldingsmodaliteit uit de volgende lijst:
Aanwijzingen voor vastleggen
SLO-beelden vastleggen
1. Intra-oculaire lens
Artikelnummer: G102748/9GWE
Copyright 2017, Optos plc. Alle rechten voorbehouden.
Hoofdstuk 3 - Hoe...
1
IOL
heeft of kleine pupillen, kunt
Pagina 37 van 68
Nederlands (Dutch)
38