• Met de toets „Reset" kunt u de rijregelaar naar de basisinstelling terugzetten.
• Schakel de rijregelaar opnieuw uit en ontkoppel deze van de rijaccu nadat u alle instellingen heeft uitgevoerd
en opgeslagen. Ontkoppel de servostekker van de rijregelaar van de programmeerkaart en sluit de stekker
opnieuw met de hiervoor voorziene ontvangerstekker aan.
Uw model is nu gebruiksklaar met een nieuw-geprogrammeerde rijregelaar.
De volgende „menupunten" kunnen ingesteld worden:
1. Onderspanningsherkenning „Cut-off Voltage"
De onderspanningsherkenning wordt alleen gegeven wanneer het model door LiPo-accu's wordt aangedreven.
De activering van deze functie is aangewezen om schakelijke diepontladingen van de accu's te vermijden. De
instelwaarde heeft betrekking op een spanningswaarde per accucel. De herkenning van het cellenaantal
gebeurt automatisch; let daarom altijd op dat slechts één volledig opgeladen rijaccu wordt aangesloten.
Voorbeeld: Bij een instelling van 3 V zou een 2-cellige accu bij onderschreiding van 2 x 3 V = 6 V de motor
uitschakelen.
De volgende instelwaarden zijn mogelijk: 3 = 3,0 V (aanbevolen); 4 = 3,2 V, 5 = 3,4 V; 6 = geen onder-
spanningsbescherming (de instellingen 1 en 2 zijn omwille van de BEC-spanning van 6 V niet mogelijk).
2. Rijmodus „Running Mode"
Hier legt u de rijmodus vast: 1 = enkel vooruit rijden mogelijk; 2 = vooruit en achteruit rijden mogelijk, 3 = vooruit
rijden, pauze, achteruit rijden.
Bij het omschakelen van vooruit naar achteruit rijden (Rijmodus 3) wordt niet onmiddellijk, maar na een pauze
naar achteruitrijden omgeschakeld om de aandrijving, wielen en accucapaciteit te sparen.
3. „Motor Timing"
Met deze instelmogelijkheid beïnvloedt u de loopeigenschappen van de motor (vergelijkbaar met de
voorontsteking van een verbrandingsmotor). De volgende instelmogelijkheden zijn beschikbaar: 1 = zeer
laag; 2 = laag; 3 = normaal (aanbevolen voor de meegeleverde motor); 4 = hoog; 5 = zeer hoog.
Stel „zeer laag" in opdat de motor met betrekking tot de basisinstelling wat meer draaimoment krijgt en minder
in de hoogste toerentallen draait. Stel „zeer hoog" in opdat de motor wat meer maximum toerental en minder
draaimoment krijgt. In beide gevallen veranderen de stroomwaarden. Let daarom op dat de specificaties van
de motor en rijregelaar worden nageleefd. Let tijdens het gebruik ook op de temperatuur van de vermelde
onderdelen.
4. Aanrijdynamiek „Initial Acceleration"
Met deze instelling kunt u de aanrijdynamiek instellen. 1 = zacht; 2 = medium; 3 = hoog; 4 = zeer hoog.
5. Snelheid achterwaarts „Trottle Percent Reverse"
Deze functie kan alleen worden gebruikt wanneer de rijregelaar op achteruit rijden is geprogrammeerd (zie
programmastap „2. Rijmodus"). Hierbij legt u met procentwaarden vast, aan welke snelheid kan worden
achteruit gereden, in verhouding tot het vooruit rijden. De volgende instellingen zijn beschikbaar: 1 = 20%;
2 = 30%; 3 = 40%; 4 = 50%; 5 = 60%; 6 = 70%; 7 = 80%; 8 = 90%; 9 = 100%.
Hoe hoger de ingestelde waarde, hoe sneller het achteruit rijden.
6. Snelheid voorwaarts „Trottle Limit"
Met „Trottle Limit" kunt u de maximumsnelheid instellen die uw voertuig bij volgas op de zender moet bereiken.
Met de instelling „1 = 0%" wordt geen begrenzing geprogrammeerd. Met de instelling „9 = 90%" wordt de
maximale vooruitrijsnelheid met 90% verlaagd. De volgende instellingen zijn mogelijk: 1 = 0%; 2 = 20%;
3= 30%; 4 = 40%; 5 = 50%; 6 = 60%; 7 = 70%; 8 = 80%; 9 = 90%.
7. Stuurkarakteristiek remmen „Percentage Brake"
Hier stelt u de remwerking in, wanneer uit vanuit het vooruit rijden de stuurhendel op de zender naar achteruit
rijden beweegt. Hoe hoger de ingestelde waarde, hoe hoger de remwerking. U kunt de volgende waarden
instellen: 1 = 10%; 2 = 20%; 3 = 30%; 4 = 40%; 5 = 50%; 6 = 60%; 7 = 70%; 8 = 80%; 9 = 100%.
8. Motorrem „Percentage Drag Brake"
Als de gashendel op de zender uit de instelling vooruit naar de neutrale stand wordt gebracht, wordt de
motorrem geactiveerd. De functie komt overeen met de motorrem van een „echte" auto, als u de voet van het
gaspedaal neemt. De motorrem kan in zeven stappen worden geprogrammeerd. Hoe hoger de ingestelde
waarde, hoe sterker de remwerking. U kunt de volgende waarden instellen: 1 = 0%; 2 = 4%; 3 = 8%; 4 = 12%;
5 = 15%; 6 = 20%; 7 = 25%, 8 = 30%.
9. Draairichting omkeren „Motor Rotation"
Met deze functie kunt u elektronisch de draairichting van de motor veranderen zonder de kabels tussen
toerentalteller en motor om te wisselen. U kunt hier kiezen tussen: 1 = normale draairichting, 2 = omgekeerde
draairichting.
10. Neutrale stand „Neutral Range"
Met de zgn. „Neutral Range"-instelling kan het bereik van de neutrale stand van de zender worden ingesteld
(het bereik van de hendelweg van de gas-/remhendel, die als neutrale stand moet worden herkend). Hoe
kleiner de ingestelde waarde, hoe gevoeliger de motorbesturing op de neutrale stand van de gashendel op
de zender reageert. U kunt de volgende waarden instellen: 1 = 2%; 2 = 3%; 3 = 4% (aanbevolen); 4 = 5%;
5 = 6%, 6 = 10%.
Aansluiting op de ontvanger
• Verbind de driepolige stekker van de rijregelaar met het betreffende kanaal van de ontvanger. Let hierbij
absoluut op dat de juiste aansluiting op de ontvanger wordt gebruikt (zie gebruiksaanwijzing bij de ontvanger
resp. opdruk op de ontvanger).
Gele/witte/oranje kabel:
Stuursignaal
Rode kabel:
Voedingsspanning
Bruine/zwarte kabel:
GND/min
• De rijregelaar beschikt over een BEC. Hierdoor wordt de ontvanger rechtstreeks via de rijregelaar uit de
rijaccu van stroom voorzien. Als de BEC voor de stroomtoevoer van de ontvangstinstallatie wordt gebruikt,
mag er geen ontvangerbatterij of -accu worden gebruikt!
Belangrijk!
Als in plaats van de ingebouwde BEC een afzonderlijke ontvangerstroomvoorziening in gebruik
moet worden genomen, moet de middelste, rode draad van de driepolige ontvangerstekker van
de rijregelaar worden onderbroken en geïsoleerd. Wanneer u dit niet in acht neemt wordt de
rijregelaar vernield! Verlies van garantie/aansprakelijkheid!
Informatie voor het gebruik
Let op:
Bij het wisselen tussen vooruit- en achteruitrijden dient de gashendel zich kort (ca. 2 seconden) in de
neutraalstand te bevinden.
Als de hendel direct van vooruit- naar achteruitrijden wordt gezet, wordt het voertuig afgeremd (het voertuig
gaat NIET achteruit!).
Indien de rijfunctie of remfunctie precies tegenovergesteld werkt ten opzichte van de beweging van de
gashendel op de zender, dient u de reverse-functie op de zender te activeren of twee van de drie motorkabels
te verwisselen.
De rijregelaar is klaar voor gebruik, wanneer de oranje LED permanent oplicht en de motor een geluid heeft
weergegeven. Als dit niet het geval is (rode en oranje LED lichten permanent op), is de gastrimming op de
zender in de meeste gevallen verschoven of moet de neutrale stand opnieuw worden geprogrammeerd.
De rijregelaar signaleert een oververhitting van de rijregelaar (zie „Technische gegevens") door het knipperen
van de oranje LED. Stop in dit geval onmiddellijk met rijden en controleer vb. of de aandrijving goed wordt
omgezet en de werking van de ventilator op de rijregelaar.
Als de rode LED knippert, werd een onderspanning van de rijaccu door de rijregelaar herkend. Stop in dit geval
onmiddellijk met rijden en laad de rijaccu op.
Stoppen
• Schakel eerst de rijregelaar uit (schakelaar in de stand „OFF").
• Koppel nu de accu van de rijregelaar los.
• Schakel pas daarna de zender uit.
Afvoer
Als het product niet meer werkt, moet u het volgens de geldende wettelijke bepalingen voor
afvalverwerking inleveren.
Technische gegevens
Rijregelaar:
Cellenaantal NiMH: ...................................... 6 - 10
Onderspanningsherkenning NiMH: ............. neen
Cellenaantal LiPo: ....................................... 2 - 3
Onderspanningsherkenning LiPo: ............... 2,6 V / 2,8 V / 3,0 V / 3,2 V / 3,4 V per cel / uitschakelbaar
Permanente stroom (max. 5 min.): .............. @7,4 V:
Stroom korttijdig (30 sec.): ........................... @7,4 V:
Stroom (max. 1 sec.): ................................... @7,4 V:
Permanente stroom (max. 5 min.): .............. @11,1 V: 20 A (222 W)
Stroom korttijdig (30 sec.): ........................... @11,1 V: 25 A (277,5 W)
Stroom (max. 1 sec.): ................................... @11,1 V: 25 A (277,5 W)
Klokfrequentie: ............................................. 16 kHz
BEC: ............................................................ 6 V; permanente stroom 1,5 A, korttijdig 2 A
Aansluiting ext. Ventilator: ........................... 6 - 11,1 V / 100 - 200 mA
Bescherming tegen oververhitting: .............. bij ca. 95 °C
Stekkersysteem voor motor: ........................ 3,5 mm goudcontact
Stekkersysteem voor ontvanger: ................. JR
Afmetingen (L x B x H): ................................ 27 x 31 x 22 mm
Gewicht met kabel: ...................................... ca. 36 g
Motor:
Permanente stroom (max. 5 min.): .............. 14,4 A
Stroom korttijdig (30 sec.): ........................... 18 A
Stroom (max. 1 sec.): ................................... 18 A
Omwentelingen per Volt (KV): ..................... 7800
Aantal polen: ................................................ 2
Aantal turns: ................................................. 12 T
Deze gebruiksaanwijzing is een publicatie van de firma Conrad Electronic SE, Klaus-Conrad-Str. 1,
D-92240 Hirschau (www.conrad.com).
Alle rechten, vertaling inbegrepen, voorbehouden. Reproducties van welke aard dan ook, bijvoorbeeld
fotokopie, microverfilming of de registratie in elektronische gegevensverwerkingsapparatuur, verei-
sen de schriftelijke toestemming van de uitgever. Nadruk, ook van uittreksels, verboden.
Deze gebruiksaanwijzing voldoet aan de technische stand bij het in druk bezorgen. Wijziging van
techniek en uitrusting voorbehouden.
© Copyright 2012 by Conrad Electronic SE.
20 A (148 W)
25 A (185 W)
25 A (185 W)