2.4
Gevaren van uitlaatgassen
GEVAAR
Met het oog op de veiligheid en voor de goede werking van het apparaat, is een goede ventilatie verplicht (risico van vergiftiging,
van oververhitting van de motor en van ongevallen of van schade aan apparatuur of omringende goederen). Indien de apparatuur
binnen in een gebouw gebruikt wordt, dan moeten de uitlaatgassen worden afgevoerd naar buiten en moet er een geschikte
ventilatie zijn, om te voorkomen dat de aanwezige personen of dieren onwel worden.
2.5
Brandgevaar
GEVAAR
2.6
Gevaar van brandwonden
LET OP
Tijdens de werking en vlak na het stoppen, kunnen door contact met de hete olie, motor en uitlaatdemper brandwonden ontstaan.
2.7
Gevaar van elektrocutie
GEVAAR
2.7.1 Tijdelijke of semipermanente installatie (bouwplaats, voorstelling, kermisattractie, enz.)
A - Indien het apparaat niet bij de levering uitgerust is met een geïntegreerde aardlekschakelaar (standaardversie met neutraal
geïsoleerd van de klem voor de aarding van het apparaat):
- Gebruik een aardlekschakelaar die gekalibreerd is op 30 mA op elk stopcontact van het apparaat (plaats iedere voorziening
op minstens 1 m van het apparaat en beschermd tegen weer en wind).
- In geval van incidenteel gebruik van een of meerdere mobiele of draagbare apparaten is de aarding van het apparaat niet
noodzakelijk.
B - Als het apparaat, bij levering, uitgerust is met een geïntegreerde aardlekschakelaar (versie met neutraal alternator aangesloten
op de klem van de aarding van het apparaat – voor gebruik in schema TN of TT):
- Aarden van het apparaat: zet een koperen draad van 10 mm2 vast aan de aardingsklem van het apparaat (A1) en aan een
gegalvaniseerde stalen aardingspaal die 1 meter diep in de grond is geslagen.
2.7.2 Vaste installatie of uitval van het net
In geval van het voeden van een vaste installatie (als noodaggregaat voor het opvangen van een storing van het elektriciteitsnet
bijvoorbeeld), moet de elektrische aansluiting van het apparaat door een gediplomeerde en erkende elektromonteur worden
uitgevoerd met inachtneming van de regelgeving die van toepassing is op de plaats van de installatie. De apparaten zijn niet
bestemd om rechtstreeks te worden aangesloten op een installatie (risico op elektrocutie en/of materiële schade).
A - Indien het apparaat niet bij de levering uitgerust is met een geïntegreerde aardlekschakelaar (standaardversie met neutraal
geïsoleerd van de klem voor de aarding van het apparaat):
- Gebruik een bronkeuzeschakelaar.
- De aarding van het apparaat is niet noodzakelijk.
B - Als het apparaat, bij levering, uitgerust is met een geïntegreerde aardlekschakelaar (versie met neutraal alternator aangesloten
op de klem van de aarding van het apparaat – voor gebruik in schema TN of TT):
- Gebruik een bronkeuzeschakelaar.
- Aarden van het apparaat: zet een koperen draad van 10 mm2 vast aan de aardingsklem (A1) van het apparaat en aan een
gegalvaniseerde stalen aardingspaal die 1 meter diep in de grond is geslagen.
2.7.3 Mobiele toepassing
De apparaten zijn gemaakt om stationair te werken. Zij mogen niet op een voertuig of ander mobiel materiaal worden geïnstalleerd
als geen voorafgaand onderzoek naar de verschillende bijzonderheden van de installatie en het gebruik van het van het apparaat
uitgevoerd is. Elk gebruik tijdens de verplaatsing is verboden. Als de aarding niet mogelijk is, verbind dan de aardingsklem van het
apparaat (A1) met de massa van het voertuig.
VERGIFTIGINGSGEVAAR
LEVENSGEVAAR
Koolmonoxide in uitlaatgassen is dodelijk als de concentratie ervan in de lucht die men
inademt te groot is.
Gebruik het apparaat altijd in een goed geventileerde ruimte waar de gassen zich niet kunnen
ophopen.
BRANDGEVAAR
LEVENSGEVAAR
Laat het apparaat nooit werken in de nabijheid van explosieve stoffen (risico van vonken).
Verwijder alle ontvlambare of explosieve producten (benzine, olie, doeken etc.) terwijl het
apparaat in werking is. Dek het apparaat nooit af met welk materiaal dan ook terwijl het in
werking is of onmiddellijk nadat het is uitgeschakeld: wacht altijd totdat de motor is afgekoeld
(minimaal 30 min).
Wacht voor alle werkzaamheden tot het apparaat is afgekoeld (ten minste 30 minuten).
ELEKTROCUTIEGEVAAR
LEVENSGEVAAR
De apparaten leveren elektrische stroom tijdens hun gebruik, houd u aan de geldende
wetgeving en aan de installatie- en gebruiksvoorschriften die in deze handleiding staan.
Neem, in geval van twijfel, contact op met de dichtstbijzijnde vertegenwoordiger.
Sluit het apparaat niet rechtstreeks aan op andere spanningsbronnen (bijvoorbeeld het
openbare stroomverdeelnet); installeer een bronkeuzeschakelaar.
Raak geen losgekoppelde aansluitingen aan of kabels waarvan de isolatie is verwijderd.
Neem nooit een apparaat vast met vochtige handen of voeten. Stel het materieel nooit bloot
aan vloeistofspatten of aan weer en wind, en plaats het niet op een natte vloer.
56/220