nummer instellen waarachter de geheugenplaats met de gewenste
meetwaarde verborgen is.
Druk aansluitend op de SET/R-toets, om de opgeslagen waarde te
lezen. De geselecteerde waarde is op het kleine linker display af te
lezen. De daaropvolgende opslagruimten worden in de andere klei-
nere displays weergegeven.
Als u deze onderfunktie wilt verlaten, drukt u op de toets SET/R of de
toets FUNC of op de draaischakelaar (onder inachtneming van de vei-
ligheidsbepalingen!); aansluitend keert u terug naar de basisinstel-
ling.
h) CMP (= Comparison = vergelijking)
In deze funktie kunt u een Max-/MIN-vergelijking maken, doordat u
de hoogste en de laagste opgeslagen referentiewaarde mt de huidi-
ge metwaarde vergelijken. Op het middelste display is dan "Lo" te
lezen, als de huidige waarde kleiner is dan de de laagste opgeslagen
referentiewaarde. "Hi" valtte lezen, als de huidige waarde hoger is
dan de hoogste opgeslagen referentiewaarde. "Pass" is te lezen, als
de huidige waarde tussen de hoogste en de laagste ingestelde limiet-
waarde ligt. Op het zelfde moment is er een intervaltoon te horen.
De onderste limietwaarde wordt op het linker kleine display getoond,
de hoogste limietwaarde op het rechter kleine display.
Om deze funktie te aktiveren, drukt u op de toets FUNC totdat het
symbool "CMP" op de bovenste rand van het digitale display knip-
pert. Druk eenmaal op de SET/R-toets. Daarna knippert links boven
het linker kleine display het symbool "LOW".
Druk nu op de toetsen "UP" en DOWN" voor ht instellen van de mini-
mumwaarde (onderste limietwaarde) met polariteit en waardighid.
Na iedere verandering moet u eenmaal op de SET/R-toets drukken,
om de invoer te bevestigen en door te schakelen naar de volgende
digitale positie. Zodra de onderste limietwaarde (MIN) ingesteld is,
knippert boven het rechter kleine display het symbool "HIGH". Voer
de instelling van de maximumwaarde net zo uit als de instelling van
de onderste limietwaarde (met polariteit en de vijf-cijferige meet-
waarde). Nadat de vergelijkings-/limietwaarden ingesteld zijn, drukt
u nogmaals op de SET/R-toets. Nadat de instelling van het meetbereik
ingesteld is (voor zover dit handmatig mogelijk is) is de vergelijkings-
meting = Comparison = CMP aktief.
122
Om deze funktie te verlaten, drukt u kort de werkingssoort-schake-
laar in (denk aan de veiligheidsbepalingen!) of op de toets FUNC.
Teruggaan met de toets SET/R is ook mogelijk, ook tijdens de meting.
4.3.5 Display-symbolen resp. symbolen betreffende werkings soorten
a) Diode- en doorgangstest
De waarde die bij de diodetest getoond wordt, is de doorlaatspan-
ning bij ca. 1 mA teststroom. Het meetbereik bedraagt hier 0 tot ca.
2,0 V. Bij de doorgangstest kunt u doorgangen van spanningsloze lei-
dingen, steekverbindingen of zekeringen akoestisch en optisch (aan-
duiding van de meetwaarde, echter in mV) kontroleren. Een akoe-
stisch signaal klinkt bij weerstanden kleiner dan 30 Ω.
b) Negatieve polariteit
Bij omgewisselde meetsnoeren resp. bij negatieve polariteit verschijnt
er een "-"-teken voor de meetwaarde.
c) FREQ Frequentiemeting
Met deze funktie zijn frequentiemetingen tot max. 20 MHz mogelijk.
d) CAP Capaciteitsmeting
Het capaciteitsbereik staat metingen van ontladen kondensatoren
toe van ca. 10 pF tot 20 µF.
e) mH Inductiviteitsmeting
Het inductiviteitsbereik maakt metingen mogelijk van spanningloze
spoelen (wikkelingen, filterspoelen, enz.) van ca. 0.05 tot 200 mH
f) hFE Transistortest
Bij de transistortest wordt de hFE-parameter gemeten.
g) rDY = ready = Logic test
Met deze funktie kunt u alle gebruikelijke logic-niveau's meten en
weergeven (tonen)
h) Aanduiding vervangen batterijen
Een alkaline 9-V-blokbatterij heeft in deze meter een gemiddelde
houdbaarheid van ca. 100 tot 150 uur. Ca. 8 uur voordat de batterij
leeg is verschijnt dit symbool op het display. Tussen de aparte meet-
cycli wordt steeds een batterijkontrole uitgevoerd.
123