b) De Modus voor Gemiddelden voert doorgaans 3 opeenvolgende metingen uit en bere-
kent het resultaat.
c) Een «
»-symbool op het display geeft aan dat het toestel op de Modus voor
Gemiddelden is ingesteld.
Individuele modus:
a) Indien u een afzonderlijke meting wilt uitvoeren, dient u de schakelaar in de richting
van nr. «1» te bewegen.
b) De individuele modus kent enkel 1 meting.
5.
Het meten van de bloeddruk
5.1. Vooraleer de bloeddruk te meten
• Alvorens u de bloeddruk meet, is het beter niet te eten, te roken of om het even
welke vorm van inspanning te doen. Al deze factoren beïnvloeden het resultaat
van de meting. Probeer de tijd te vinden om u te ontspannen door bijvoorbeeld een
tiental minuten rustig in de zetel te gaan zitten alvorens de bloeddruk te meten.
• Doe de metingen altijd aan dezelfde pols (doorgaans de linker pols).
• Doe de metingen regelmatig en altijd op een vast tijdstip omdat de bloeddruk in de
loop van de dag verandert.
5.2. Veelvoorkomende fouten
Opmerking: Om de metingen te kunnen vergelijken, moeten deze altijd in dezelfde
omstandigheden gebeuren! Doorgaans gebeuren ze in rusttoestand.
• Elke inspanning van de patiënt om de arm te ondersteunen, kan de bloeddruk verho-
gen. Zorg voor een ontspannen en comforta bele houding en gebruik tijdens de hele
meetfase geen enkele spier van de meetarm. Gebruik, indien nodig, een kussen om
de arm te ondersteunen.
• Wanneer de armslagader zich aanzienlijk hoger of lager dan het hart bevindt, krijgt
u een foutief resultaat (te hoog/te laag)! (Elk hoogteverschil van 15 cm, geeft een
fout van 10 mmHg)!
• Een te losse manchet geeft foutieve meetresultaten.
• Opeenvolgende bloeddrukmetingen veroorzaken een bloe dophoping in de meetarm
70