BLUETOOTH-verbinding
Dit systeem paren
met een BLUETOOTH-
apparaat
Paren is een bediening waarmee
BLUETOOTH-apparaten elkaar
van tevoren registreren. Wanneer
een paringsbediening eenmaal is
uitgevoerd, hoeft dit niet opnieuw te
worden gedaan voor die apparaten.
1
Plaats het BLUETOOTH-
apparaat binnen 1 m afstand
van het systeem.
2
Selecteer de BLUETOOTH-
functie
Druk op de -toets om het
systeem aan te zetten.
Druk net zo vaak op de
FUNCTION
het
(BLUETOOTH)-lampje op
het toestel langzaam begint te
knipperen.
Tip
Wanneer er geen paringsinformatie over
het systeem is (bijvoorbeeld wanneer
u de BLUETOOTH-functie voor het
eerst na aanschaf gebruikt), knippert
het
(BLUETOOTH)-lampje snel en
roept het systeem automatisch de
paringsfunctie op. Ga in dat geval verder
met stap 4.
PAIRING-toets tot
3
Houd de FUNCTION
PAIRING-toets langer dan 3
seconden ingedrukt.
Spraakbegeleiding ("Bluetooth
pairing") wordt uitgevoerd en het
(BLUETOOTH)-lampje knippert
snel.
Bluetooth
pairing
4
Schakel de BLUETOOTH-
functie van het BLUETOOTH-
apparaat in.
Voor meer informatie, raadpleegt
u de gebruiksaanwijzing van uw
BLUETOOTH-apparaat.
5
Selecteer "GTK-PG10" op het
display van het BLUETOOTH-
apparaat.
BLUETOOTH
GTK-PG10
Opmerking
Als een wachtwoord gevraagd wordt
door het BLUETOOTH-apparaat, voert
u "0000" in. "Wachtwoord" kan ook
worden genoemd "Sleutel", "PIN-code",
"PIN-nummer" of "Toegangscode".
15
NL