Inbedrijfstelling
Oliedrukregeling
Inregeling van de brander
Oliedrukregeling
De oliedruk, en daarmee het
brandervermogen, wordt met
oliedrukregelaar 6 in de pomp
ingesteld. Ter controle moet aan de
manometeraansluiting 4 een
manometer worden verbonden,
schroefdraad R1/8".
Draaien naar:
rechts: Druktoename
–
links: Drukafname
–
Onderdrukcontrole
De vacuümmeter voor de
onderdrukcontrole moet aan aansluiting
5 worden aangesloten, R1/8".
Maximaal toegestane onderdruk 0,4
bar. Bij grotere onderdruk treedt
verdamping op van de stookolie en een
krakerig lawaai is te horen in de pomp.
Ontluchting van de oliepomp
· Bij de eerste ingebruikname olie met
de handpomp aanzuigen.
· Op het schakelbord: Schakelaar
S1/H10.1 - S29J - S2K - S7.1
inschakelen.
· Ketelregeling inschakelen.
· Branderautomaat ontgrendelen.
· Gedurende de voorventilatie de
ontluchtingsschroef of de oliefilter
openen om volledige ontluchting te
realiseren. Hierbij mag de onderdruk
niet groter zijn dan 0,4 bar.
Wanneer olie zonder gasbellen
uitvloeit en de filter volledig met olie
gevuld is, de ontluchtingsschroef
sluiten.
Instelling van Lage belasting (Nok IV)
· Via de drukregelaar 6 de oliedruk
voor de Lage belasting instellen
volgens het gewenste
brandervermogen.
· Om het luchtdebiet te verhogen, nok
IV op een hogere waarde op de
schaalverdeling instellen.
· Schakelaar S7 korte tijd op 2 plaatsen.
· Schakelaar S7 weer op 1 terugplaatsen,
zodat de luchtklep de nieuwe stand
voor geringe belasting aanneemt.
26
· De het luchtdebiet te verlagen moet in
dezelfde volgorde gehandeld worden.
· Na iedere verandering van de instelling,
de rookgaswaarden controleren.
Opgepast: Minimum vereiste
uitlaatgastemperatuur volgens gegevens
van de ketelfabrikant en volgens vereisten
voor uitlaatgasleidingen voor het
vermijden van condensatie in acht
nemen.
Instelling volledige belasting (Nok I)
· Schakelaar S7 op 2 zetten. De
servomotor opent in volledige
belasting.
· Via drukregelaar 6 de oliedruk voor de
volledige belasting instellen volgens
het gewenste brandervermogen.
· Indien de brandstofdruk in de
tweede trap moet worden
gecorrigeerd, dan moet de afstelling
van de eerste worden gecontroleerd.
· De verbrandingswaarden controleren
(roettest, CO
).
2
· Om het luchtdebiet te verhogen, nok
I op een hogere waarde op de
schaalverdeling instellen.
· De servomotor volgt automatisch.
· De het luchtdebiet te verlagen, nok I
op een kleinere waarde op de
schaalverdeling instellen.
· Schakelaar S7 korte tijd op 1 plaatsen.
· Schakelaar S7 weer op 2 terugplaatsen,
zodat de luchtklep de nieuwe stand
voor volle belasting aanneemt.
· Na iedere verandering van de
instelling, de rookgaswaarden
controleren.
· Als de maat Y moet worden veranderd,
dan moet de gehele instelprocedure
opnieuw worden uitgevoerd.
Instelling van de luchtpressostaat
· Brander starten.
· Wanneer de brander opnieuw op
«lage belasting» brandt, het punt
waar de luchtpressostaat uitschakelt
vinden door de gegradueerde schijf
te verdraaien.
· De luchtpressostaat 10% onder
deze uitschakelwaarde instellen.
05/2005 - Art. Nr. 13 018 101A
1
Aanzuigaansluiting
2
Retouraansluiting
3.1
Drukleidingsaansluiting 1e trap
3.2
Drukleidingsaansluiting 2e trap
4
Drukmeetaansluiting G 1/8
5
Vacuümmeetaansluiting G 1/8
6
Drukinstelling
Instelling schakelpunt
Elektromagnetisch ventiel trap 2
· De brander meermaals met
schakelaar S7 van de lage naar de
hoge belasting overschakelen.
De nok III zo instellen, dat een
zachte overgang van de lage
belasting naar hoge belasting
gevrijwaard is.
m
Ontploffingsgevaar!
Tijdens de afregeling, voortdurende
CO, CO
en roetemissies
2
controleren. Bij CO-resp.
roetvorming, verbrandingswaarden
optimaliseren. CO-deeltjes mogen
50ppm niet overschrijden.
Roetwaarde < 1.