● Kabel (2) aan de kabelgeleiding
rechts (3) en kabel (4) zoals afgebeeld
aan de kabelgeleiding links (5)
vasthaken.
Kabelclips monteren:
Gevaar voor stroomstoten!
Om schade aan de isolatielaag van
de duwstang te voorkomen,
kabelclips alleen met de hand erop
drukken en geen gereedschap (bijv.
hamer, schroevendraaier)
gebruiken.
● Eerste kabelclip (D) op bovenstuk
duwstang monteren. Afstand tussen
kabelclip en schakelaar:
25 - 27 cm
● Tweede kabelclip (D) op onderstuk
duwstang monteren.
● Elektrokabel (2) zoals afgebeeld in
beide kabelclips aanbrengen. Lip (6)
sluiten en laten vastklikken.
7.2 Duwstang omklappen
Gevaar voor knellen!
Door het losdraaien van de
draaiknoppen (C) kan het
bovenstuk duwstang omklappen.
Houd het bovenstuk van de
duwstang (1) daarom steeds op het
hoogste punt met één hand vast,
terwijl u de draaiknoppen losmaakt.
Transportstand – voor het
ruimtebesparend transporteren en
opslaan:
72
● schroef de draaiknoppen (C) zo ver
eruit dat deze vrij draaien en klap het
bovenstuk duwstang (1) naar voren om
en laat het op het apparaat liggen. Let
er op dat de stroomkabel niet wordt
beschadigd.
De schroefdraadloze gedeeltes van
de platkopbouten voorkomen dat
de draaiknoppen vanzelf van de
bouten kunnen lopen (bescherming
tegen verlies).
Werkstand – voor het duwen van het
apparaat:
● Bovenstuk duwstang (1) naar achter
opklappen en met een hand
vasthouden.
● Draaiknoppen (C) vastschroeven.
7.3 Verticuteereenheid
Verticuteereenheid in werkstand
laten zakken:
Kans op letsel!
De verticuteermachine gaat naar
3
voren wanneer u de roterende
verticuteereenheid laat zakken.
● Hendel
verticuteereenheid (1) zoals
afgebeeld in pijlrichting in de
werkstand zetten. De
verticuteereenheid zakt naar
de ingestelde werkdiepte. (
Verticuteereenheid in
transportstand optillen:
● hendel
verticuteereenheid (1) in
transportstand zetten en
laten vastklikken.
7.4 Werkdiepte instellen
Er kunnen zes verschillende
werkdieptes worden ingesteld.
Stand 1:
kleinste werkdiepte
Stand 6:
grootste werkdiepte
Verstelbereik: 25 mm.
● 1 Hendel verticuteereenheid (1) in
transportstand zetten en laten
vastklikken. (
● 2 Gewenste werkdiepte met de
draaiknop werkdiepte (2) instellen.
Aanwijzingen:
– begin altijd op de kleinste werkdiepte
(stand 1) te verticuteren. Levert het
verticuteren geen goed resultaat,
vergroot de werkdiepte dan
stapsgewijs.
4
– U kunt de slijtage van de messen
compenseren door een grotere
werkdiepte te kiezen.
– Stand 5 en 6 moet u niet kiezen
wanneer de messen nieuw zijn, omdat
dan bij het verticuteren de graswortels
beschadigd kunnen raken.
De juiste werkdiepte hangt af van
de slijtage van de messen en de
ondergrond. Door het draaien van
7.4)
de messen en door het eigen
gewicht wordt de
verticuteermachine tegen de
5
grasmat geduwd: Daardoor gaan
de messen op een zachte
ondergrond dieper de bodem in dan
op een vaste ondergrond.
6
7.3)
0478 670 9906 A - NL