G
LET OP!
Behalve de bovengenoemde onderdelen moeten de overige onderdelen die tijdens de installatie
noodzakelijk zijn, afzonderlijk door de koper van de airconditioning worden aangeschaft.
≥ 50 mm
≥ 50mm
≥ 50mm
≥ 2300mm
≥
250mm
≥ 250mm
≥ 250mm
≥ 100mm
G
LET OP
Deze afbeelding dient uitsluitend ter verduidelijking en indicatie. De afbeelding kan afwijken van
de airconditioning die u hebt gekocht.
3.
WERKZAAMHEDEN VOOR DE INSTALLATIE VAN DE AIRCONDITIONER
a.
Bepaal de plaats waar het binnendeel (2x) en het buitendeel geïnstalleerd kunnen worden. Zie
hoofdstuk 4 en 5. Het is niet noodzakelijk om alle binnendelen aan te sluiten.
b.
Monteer de montageplaat van het binnendeel (2x). Zie hoofdstuk 6.1.
c.
Voor ieder binnendeel een gat naar buiten waar de leidingen kunnen worden doorgevoerd. Zie
hoofdstuk 6.2.
d.
Hang het binnendeel, met de aan de achterzijde aanwezige haken, op de bovenste haken van de
installatieplaat en controleer of de unit stevig vast zit. Klik de onderste haken nog niet vast.
1
70
70
*TSM 8 MULTI
4.
G
LET OP
Bij een uitloop van de leidingen naar rechtsachter dienen de leidingen, gelijktijdig met het
ophangen van het binnendeel, door het geboorde gat gevoerd te worden.
e.
Voer de leidingen, de stroomkabel en de condenswaterslang door het gat in de wand.
f.
Sluit de koudemiddelleidingen, de stroomkabels en de condenswater afvoerslang aan op het
binnendeel (2x). Zie hoofdstuk 7, 8, 9 en 10.
g.
Plaats het buitendeel zie hoofdstuk 4.2.
h.
Verbind de leidingen en de stroomkabel met het buitendeel. Zie hoofdstuk 10.
G
LET OP
De koudemiddelleidingen afkomstig van de binnendelen TSM825 en TSM832 mogen in
willekeurige volgorde op één van de kraangroepen worden aangesloten. De airconditioner is
zodanig geprogrammeerd dat deze detecteert welk binnendeel aan een bepaalde kranengroep is
gekoppeld.
Let wel: Indien de koudemiddelleidingen van een binnendeel op kranengroep A van het
buitendeel aangesloten, dan moet de elektrische verbindingskabel tussen binnen- en buitendeel
worden aangesloten op klemmenstrook A van het buitendeel.
i.
Sluit de voedingskabel aan op het buitendeel. Zie hoofdstuk 9 en 10.
j.
Vacumeer de koudemiddelcircuits. Zie hoofdstuk 11.
k.
Controleer de koudemiddelcircuits op aanwezigheid van lekkages. Zie hoofdstuk 12.
l.
Controleer of de gehele installatie goed is geïnstalleerd.
m.
Schakel de voedingsspanning in en controleer de airconditioner. Zie hoofdstuk 14.
PLAATSBEPALING VAN DE BINNEN- EN BUITENUNIT
4.1 Plaatsbepaling van de binnenunit
•
Stel de binnenunit niet bloot aan warmte of stoom.
•
Kies een plaats waar zich geen obstakels voor of rondom de unit bevinden.
•
Zorg ervoor dat condenswater continu omlaag kan worden afgevoerd.
•
Plaats de unit niet in de buurt van een deuropening.
•
Zorg ervoor dat de ruimte links en rechts van de unit meer dan 12 cm bedraagt. Zie afbeelding 4
•
Gebruik een leidingzoeker om leidingen en / of elektrische kabels op te sporen, zodat onnodige
beschadiging van de wand kan worden voorkomen.
•
De binnenunit moet op de wand worden geïnstalleerd op een hoogte van ten minste 2,3 meter van
de vloer. Zie afbeelding 4
•
De binnenunit moet zodanig worden geïnstalleerd, dat een minimale afstand tot het plafond van
15 cm wordt aangehouden. Zie afbeelding 4
•
De binnenunit moet waterpas opgehangen worden.
•
Houdt bij de plaatsbepaling van het binnendeel rekening met de mogelijke opstelplaatsen van het
buitendeel. Binnen- en buitendeel moeten aan elkaar gekoppeld worden door middel van leidingen
en kabels.
1
71
71