d) Instelling van de beide servosavers
De besturing van het voertuig is uitgevoerd als fuseebesturing.
De draaibeweging van de beide servostuurhendels werkt via de stuurstang op een arm van de servosaver.
De servosaver bestaat uit twee rechthoekig t.o.v. van elkaar geplaatste armen die niet star met elkaar verbonden zijn,
maar die d.m.v. een veer op hetzelfde vlak met de stuurstangen tegen elkaar in kunnen bewegen.
De tweede arm van de servosaver beweegt de besturingsplaat die opnieuw via de beide spoorstangarmen de stuurinslag
van de beide voorwielen bewerkt.
Als er tijdens het rijden harde schokken via de wielen op de stuurmechaniek overgebracht worden, worden deze niet
onmiddellijk naar de stuurservo overgedragen maar via de verende verbinding van de twee hefarmen van de servosaver
gedempt.
Het effect van de servosaver kan met een kartelmoer
(A) ingesteld worden door de aandrukkracht van de
veren op de beide hefarmen te veranderen.
Bij een te zachte instelling bewerken lichte stoten
tegen het wiel reeds een verdraaiing van beide ar-
men van de servosaver, wat de stuurprecisie en
wegligging bij het rijden negatief beïnvloed.
A
Een te harde instelling daarentegen kan ertoe lei-
den dat de servoaandrijving wordt beschadigd,
aangezien stoten tegen de wielen ongefilterd naar
de servo worden doorgestuurd.
Stel beide servosavers ongeveer op dezelfde manier in!
109