4. TRANS effect
Voor het met tussenpozen afsnijden van het
oorspronkelijke geluid.
[BPM functie]
Voor het afsnijden op het interval ingesteld
met de TIME regelaar (de laatste helft van het
interval wordt afgesneden).
÷ De DEPTH regelaar kan worden gebruikt
om de hoeveelheid verschuiving in te
stellen wanneer het geluid wordt
afgesneden.
TIME
DEPTH
MIN
TIME
DEPTH
TIME
DEPTH
MAX
÷ De CHARACTER regelaar kan worden
gebruikt om het faseverschil tussen het
linker- en rechterkanaal in te stellen.
TIME
L-ch
CHARACTER
R-ch
TIME
L-ch
CHARACTER
R-ch
MIN
MAX
÷ De MIX regelaar kan worden gebruikt om
de niveaus van het oorspronkelijke en
trans-geluid in te stellen.
[RHYTHM functie]
Voor het afsnijden van het oorspronkelijke
geluid in synchronisatie met het TAP ritme
(max. 8-TAP).
÷ De DEPTH regelaar kan worden gebruikt
om de hoeveelheid verschuiving in te
stellen wanneer het geluid wordt
afgesneden.
÷ De CHARACTER regelaar kan worden
gebruikt om het faseverschil tussen het
linker- en rechterkanaal in te stellen.
÷ De MIX regelaar kan worden gebruikt om
de niveaus van het oorspronkelijke en
trans-geluid in te stellen.
5. FLANGER effect
Door een tijd-verschoven geluid toe te
passen op het oorspronkelijke geluid, wordt
het effect van een opstijgend of landend
vliegtuig (flenseffect) verkregen.
[BPM functie]
Voor het veranderen van het frequentie-
bereik waarop het flenseffect wordt toege-
past met het interval ingesteld met de TIME
regelaar.
÷ De DEPTH regelaar kan worden gebruikt
om de sterkte van het flenseffect in te
stellen door de hoeveelheid resonantie te
veranderen. (Bij het benaderen van de
Tijd
[MAX] stand wordt het geluidsniveau
hoger.)
÷ De CHARACTER regelaar kan worden
Tijd
gebruikt om de cyclische veranderingen
in het flenseffect in te stellen.
÷ De MIX regelaar kan worden gebruikt om
Tijd
de niveaus van het oorspronkelijke en
flensgeluid in te stellen.
TIME
CHARACTER
Verandering in flenseffect
MIN
Tijd
TIME
Tijd
CHARACTER
Verandering in flenseffect
Tijd
TIME
Tijd
CHARACTER
Verandering in flenseffect
MAX
[RHYTHM functie]
Voor het veranderen van de frequentie
waarop het flenseffect wordt toegepast, in
synchronisatie met het TAP ritme.
÷ De DEPTH regelaar kan worden gebruikt
om de sterkte van het flenseffect in te
stellen door de hoeveelheid resonantie te
veranderen. (Bij het benaderen van de
[MAX] stand wordt het geluidsniveau
hoger.)
÷ De CHARACTER regelaar kan worden
gebruikt om de cyclische veranderingen
in het flenseffect in te stellen.
÷ De MIX regelaar kan worden gebruikt om
de niveaus van het oorspronkelijke en
golvingsgeluid in te stellen.
EFFECTEN (Beat-effecten)
6. FILTER effect
Een laagdoorlaatfilter wordt toegepast op
het oorspronkelijke geluid om te komen tot
een meer gedempt geluid.
[BPM functie]
De afsnijfrequentie van het laagdoorlaatfilter
verandert met een cyclus ingesteld door de
TIME regelaar.
÷ De DEPTH regelaar wordt gebruikt om de
unieke kleuring van het geluid in te
stellen door de hoeveelheid resonantie
te veranderen. (Bij het benaderen van de
[MAX] stand wordt het geluidsniveau
hoger.)
DEPTH
MIN
DEPTH
DEPTH
MAX
÷ De CHARACTER regelaar kan worden
gebruikt om de afsnijfrequentie van het
cyclische laagdoorlaatfilter te variëren.
CHARACTER
Tijd
MIN
CHARACTER
CHARACTER
Tijd
MAX
÷ De MIX regelaar kan worden gebruikt om
de niveaus van het oorspronkelijke en
filtergeluid in te stellen.
Tijd
[RHYTHM functie]
Voor het veranderen van de afsnijfrequentie
van het laagdoorlaatfilter, in synchronisatie
met het TAP ritme (max. 8-TAP).
÷ De DEPTH regelaar wordt gebruikt om de
unieke kleuring van het geluid in te
stellen door de hoeveelheid resonantie
te veranderen. (Bij het benaderen van de
[MAX] stand wordt het geluidsniveau
hoger.)
÷ De CHARACTER regelaar kan worden
gebruikt om de afsnijfrequentie van het
cyclische laagdoorlaatfilter te variëren.
÷ De MIX regelaar kan worden gebruikt om
de niveaus van het oorspronkelijke en
filtergeluid in te stellen.
115
<DRB1368>