Handleiding voor gebruik en onderhoud
2.2 Overige plaatjes
Op het oppervlak van de pomp kunnen afhankelijk van het model andere plaatjes aanwezig zijn die de
kenmerken, de naleving van normen en reglementen of de voorschriften inzake installatie, gebruik en
verwijdering identificeren. Zie de volgende lijst.
Besteed aandacht aan de risico's die verband houden met de installatie, het onderhoud en de
verwijdering van het product.
Lees de handleiding met instructies met aandacht vóór de installatie en het gebruik.
Rotatierichting van de functionele onderdelen (driefasige motoren)
2.3 Informatie over de energetische efficiëntie van de motoren
Alle elektropompen maken gebruik van motoren conform ver. 640/2009 EG en lagere wijzigingen. Ze
zijn daarom conform rendementsklasse IE3 (driefasige versies) Meer informatie over de energetische
prestaties van de motoren zijn online beschikbaar (franklinwater.eu - productblad).
Voor de monoblok elektropompen staat de informatie over de elektrische motoren op het
gegevensplaatje van de pomp alsmede in Tab. A2.
Raadpleeg voor de elektropompen met stijve koppeling het gegevensplaatje van de motor en de
bijbehorende technische documentatie, alsmede Tab. A3.
Raadpleeg voor de groepen met elastische koppeling en pompen met kale as het gegevensplaatje
van de motor en de technische documentatie die door de fabrikant van de motor geleverd is.
2.4 Informatie over de energetische efficiëntie van de pompen
Alle pompen zijn conform ver. 547/2012 EG. De energetische efficiëntie-index MEI is groter dan of gelijk
aan 0.4 (Benchmark MEI 0.7). Raadpleeg het gegevensplaatje en het etiket dat op deze handleiding
aangebracht is voor de informatie over de pomp.
De prestatiecurves van de machine, de efficiëntiekenmerken en de informatie over de energetische
prestaties zijn online beschikbaar (franklinwater.eu - productblad).
3 TOEPASSINGEN EN GEBRUIK
3.1 Toegestaan gebruik
Deze elektropompen zijn bestemd voor professioneel gebruik in toepassingen zoals waterbevoorrading
uit grondwater, drukverhoging, irrigatie of circulatie van warmtegeleidende media. Ze kunnen gebruikt
worden in commerciële, industriële, fabricage- en landbouwomgevingen.
De monoblok elektropompen hebben een beschermklasse IP54; die met stijve koppeling IP55; raadpleeg
voor de pompen met kale as het gegevensplaatje van de motor. De elektropompen moeten geïnstalleerd
worden op een droge plaats die bescherming tegen overstromingen biedt.
De elektropomp kan continu werken op de maximum omgevingstemperatuur die op het gegevensplaatje
staat (raadpleeg het gegevensplaatje van de moor voor pompen met kale as of elektropompen met
stijve koppeling).
3.2 Gepompte vloeistoffen
Schone, niet-agressieve vloeistoffen, die compatibel zijn met de constructiematerialen van de
elektropomp. De vloeistof moet fysieke kenmerken hebben die gelijkaardig zijn met die van schoon
water op omgevingstemperatuur (maximum dichtheid van 1030/kgm
cPs. Neem buiten deze limieten contact op met de fabrikant).
Oneigenlijk gebruik kan tot oververhitting van de machine en van de voedingskabels leiden,
met gevolgen als defecten en mogelijk brand.
Het eventuele gehalte van zand in het water mag niet groter zijn dan 50 g/m
zandconcentratie zal de levensduur van de elektropomp verlagen en het risico op blokkering verhogen.
Eventuele vaste deeltjes in suspensie mogen niet groter zijn dan 2 mm.
3.3 Gebruiksvoorwaarden
Maximum bedrijfsdruk (de druk bij de aanvoer van de pomp als resultaat van de som van de ingangsdruk
van de pomp en de drukverhoging die door de pomp verstrekt wordt): 10 bar. De maximum druk bij de
ingang van de apparatuur wordt bepaald door de drukverhoging die door de pomp verstrekt wordt,
zodat de maximum bedrijfsdruk niet overschreden wordt (zie de betreffende sectie).
• Laat de machine niet buiten de velden van debiet en opvoerhoogte werken die op het
gegevensplaatje staan.
• Maximum temperatuur van de aangezogen vloeistof: +90°C.
• Elektrische voedingsspanning: raadpleeg het gegevensplaatje.
• Maximum aantal opeenvolgende starten per uur: 40 (elektropompen) of volg de aanwijzingen van de
fabrikant van de motor, indien het aantal lager is.
3.4 Niet toegestaan gebruik
Gebruik de elektropomp niet voor andere toepassingen dan die eerder beschreven werden en hoe dan
ook voor alle niet door de fabrikant geautoriseerde toepassingen. Oneigenlijk gebruik kan ook ernstige
schade berokkenen (inclusief de dood) aan mensen, dieren, voorwerpen en het milieu.
Gebruik de elektropomp niet aangesloten op zwembaden, baden, meertjes en gelijkaardige
plekken, wanneer mensen in het water zijn.
• pomp geen levensmiddelenvloeistoffen, drinkwater of producten die voor menselijke voeding
bestemd zijn.
• Pomp geen viskeuze vloeistoffen en/of die dikker dan water zijn, tenzij met de specifieke autorisatie
van de fabrikant.
• Gebruik de machine niet in een potentieel explosieve omgeving of met ontvlambare vloeistoffen.
• Laat de machine niet werken in afwezigheid van vloeistoffen.
• Laat de elektropomp niet continu werken met een debiet van nul of lager dan 10% van de nominale
waarde, om oververhitting te voorkomen. De optimale werking van de pomp wordt verkregen binnen
de rangen die aangeduid wordt op het gegevensplaatje.
4 INSTALLATIE – ALGEMEEN
Het apparaat moet geïnstalleerd worden conform de instructies van deze handleiding.
De elektrische uiteinden van de voedingskabel (het elektrische stopcontact of het bedieningspaneel,
afhankelijk van het geval) moeten beschermd worden tegen water, vochtigheid en weersomstandigheden.
Let op de beschermklasse van het bedieningspaneel, waar aanwezig.
Alvorens met de machine te beginnen te werken, moet gecontroleerd worden of de elektrische
aansluiting op het voedingsnet afgesloten is en of die niet per ongeluk opnieuw aangesloten
kan worden.
Gebruik altijd de PBM die voorgeschreven worden (zie de betreffende sectie).
Indien nodig gezien de gebruiksomstandigheden en de werkomgeving, wordt aangeraden geschikte
voorzieningen voor de noodstilstand van de machine te installeren, die onmiddellijk maar in veiligheid
moet plaatsvinden.
4.1 Elektrische aansluitingen
De aansluitingen mogen uitsluitend tot stand gebracht worden door ervaren en geautoriseerd personeel
in overeenstemming met de wettelijke plichten, de van kracht zijnde normen, de aanbevolen technische
praktijken en de volgende voorschriften:
Als een voedingskabel zonder stekker gebruikt wordt, mag de elektropomp uitsluitend gebruikt worden
in vaste toepassingen (waarin de kabels niet door de gebruiker afgesloten en weer aangesloten kunnen
worden). De uiteinden van de kabel moeten aangesloten worden in een elektrisch schakelbord met een
beschermklasse van minstens IP55, die voorzien is van mechanische bevestigingssystemen van de kabel,
onafhankelijk van de elektrische klemmen, en van een universele scheidingsschakelaar die de opening
van het schakelbord belemmert wanneer het apparaat onder spanning staat.
Voor mobiele toepassingen is het nodig van elektriciteitskabels met stekker gebruik te maken. De stekker
en de stopcontacten moeten voorzien zijn van aardcontact.
Controleer de overeenstemming tussen de gegevens van het plaatje en de nominale waarden van
netspanning en -frequentie. Sluit de aardkabel van de elektropomp altijd aan en controleer de
doeltreffende werking van het aardingscircuit voorafgaand aan de inwerkingstelling en met regelmatige
intervallen.
De motor moet beschermd worden tegen kortsluiting en overbelasting. Het is de zorg van de
installateur een voorziening toe te passen die bescherming tegen kortsluiting biedt en een voorziening
die bescherming tegen overbelasting biedt, van klasse 20, volgens EN 60947-4-1 (interventietijd: < 8
minuten met 1,5 keer IN; van 6 tot 20 seconden met 7,2 keer IN, waar IN de nominale stroom is die op het
gegevensplaatje staat) dan welk één enkele, geïntegreerde voorziening. Er wordt een voorziening met
handmatige reset aangeraden. Er wordt aangeraden de voorziening af te stellen op een stroomwaarde
die niet groter is dan de nominale waarde die op het gegevensplaatje staat en om eventueel later
bijstellingen uit te voeren.
Als een thermische onderbreker gebruikt wordt die gereset wordt via de afsluiting van het net, dan mag
het apparaat niet gevoed worden via een timer of een gelijkaardig toestel, om een accidentele reset te
voorkomen.
4.2 Eenfasige versies
Voed de elektropomp of het stopcontact waarin de stekker gestoken wordt via een eenpolige schakelaar
die de fase onderbreekt of een tweepolige schakelaar.
De rotatierichting vereist geen controles.
4.3 Driefasige versies
Voedt de pomp via een universele netscheidingsschakelaar in overbelastingscategorie III, die in de
voedingslijn opgenomen moet worden op grond van de van kracht zijnde voorschriften.
De rotatierichting moet gecontroleerd worden door naar de motor te kijken vanaf de zijde van de
koelventilator. Verwijder niet de beschermingen voor de controle van de rotatierichting. Als de handeling
uitgevoerd worden zonder vloeistof in de pomp, laat de motor dan zo kort mogelijk werken.
Mocht het niet mogelijk zijn de rotatierichting visueel te controleren, dan kan deze indirect gecontroleerd
worden als de pomp in de installatie geïnstalleerd is op het maximum debiet werkt (kleppen volledig
geopend, aanvoer vrij) volgens een van de volgende twee werkwijzen:
2
en maximum viscositeit van 2
• Detecteer tijdens de werking de maximum geabsorbeerde stroom met een amperometrische klem.
Is de rotatie verkeerd, dan worden waarden gedetecteerd die ongeveer het dubbele zijn van de
waarden die op het gegevensplaatje staan.
• Als alternatief kan de machine enkele seconden werken waarna de rotatierichting omgekeerd wordt
en de handeling wordt herhaald. De correcte richting is die waarin het grootste debiet verkregen
wordt.
3
. Een hogere
Om de rotatierichting te om te keren, volstaat het twee fasen onderling te verwisselen.
4.4 Toepassingen met variabele frequentie (VFD)
Voor installaties met variabele frequentie (voeding via "inverter") controleert u of de frequentieomvormer
in staat is de nominale spanning te verstrekken en minstens 10% stroom meer ten opzichte van de
nominale waarde die op het gegevensplaatje staat. Raadpleeg voor de installatie en de aansluiting van
de voorziening de handleiding met instructies van de fabrikant.
5 HYDRAULISCHE AANSLUITINGEN
Raadpleeg afb. A1 of afb. A2 in de bijlage, al naargelang het geval.
De diameter van de leidingen is van invloed op het debiet en de druk die op de gebruikspunten
beschikbaar zijn. Leidingen met een kleine diameter verhogen de geluidsproductie, verlagen de
prestaties, versterken waterslag en verhogen en cavitatierisico. Gebruik grotere doorgangen als de
lengte van de leiding groter is, eventueel met een diameter die groter is dan die van de opening van het
apparaat. In dat geval moeten de diameterverkleiningen langs de horizontale delen tot stand gebracht
worden met asymmetrische aansluitstukken (bijv. A in afb. A1), zodat het naar buiten komen van de lucht
bevorderd wordt. Om dezelfde reden wordt een hoek van de leiding van minstens 2° (ca. 3 cm/m, detail
C in de afbeelding) in de stroomrichting aangeraden.
Als de elektropomp aanzuigt uit een leiding die niet onder druk staat (bijv. uit een put of een bassin, op
een hoogte boven het vrije oppervlak) is het nodig een bodemklep of keerklep langs de aanzuigleiding
te installeren om de pomp te vullen (F in afb. A1). Het kan ook nodig zijn een mechanische filter te
moeten installeren om de pomp te beschermen. Voor installaties op leidingen onder druk, of onder
een waterdruk, wordt hoe dan ook aangeraden een keerklep voor of na de pomp te installeren (bijv. in
positie G in de afbeelding) om de leeg raken van de aanvoerleiding te belemmeren na de stilstand van
de elektropomp en om terugstromen te voorkomen, alsmede een filter.
Als de machine op een gesloten hydraulisch circuit aangesloten is, wordt aangeraden een of meer
ontluchtingskleppen op de hoogste punten van het circuit te installeren.
Zet de leidingen stevig vast op de flenzen van de pomp, zonder ze te beschadigen. Besteed aandacht aan
de aanzuigleiding, waarvan de druk lager dan de atmosferisch druk kan zijn (risico dat lucht binnenkomt
via de koppelingen). Controleer of de ontregelde uitlijning tussen de leidingen en de openingen niet
een overmatige belasting op de flenzen van de pomp veroorzaakt. Er wordt aangeraden een buigzaam
element op iedere zijde (E in de afbeelding) te installeren, ook met het oog op het begrenzen van de
uitzending van trillingen.
De elektropomp kan zowel op een metalen buis als op een buis van ander materiaal geïnstalleerd worden,
op voorwaarde dat dit mechanisch bestand en onbuigzaam is, ook bij de maximum gebruikstemperatuur.
De leidingen moeten op passende wijze ondersteund worden om niet op de flenzen van de pomp te
drukken (detail D in afbeelding) en moeten ook bij afwezigheid van de pomp in positie blijven. Installeer
onderbrekingskleppen voor en na de pomp om de onderhoudswerkzaamheden te vergemakkelijken
(detail B).
5.1 Controle van de maximum aanzuigdruk en van de NPSH
Het is nodig te controleren of de som van de aanzuigdruk (P in) en de toename van de maximum druk
die door de pomp verstrekt wordt (H max, in bar) lager is dan de maximum druk van de pomp (P max,
in bar). Gebruik de volgende formule:
P in [bar]+ H max [m]/10 < Pmax [bar]
Het is de zorg van de installateur de aansluiting uit te voeren conform de normen die van
kracht zijn in het land van installatie.
De motor moet gevoed worden door middel van een differentiaalschakelaar waarvan de
kenmerken geschikt zijn voor de belasting.
Voordat om het even welk werk op de elektropomp of op de motor begonnen wordt, moet
gecontroleerd worden of de elektrische voeding onderbroken is en niet per ongeluk hersteld
kan worden.
De installatie van de elektropomp is een handeling die complex en gevaarlijk kan zijn voor
mensen. Het moet dan ook uitgevoerd worden door competente en bevoegde installateurs.
NEDERLANDS
27