Installatie
1. De diameter van de uitlaatslang moet voldoen aan de diameter van de
verbindingsring.
2. Als uw apparaat is uitgerust met een koolstoffilter, verwijder het koolfilter
voordat u het apparaat in de extractie-modus bedient. Het koolfilter moet alleen
worden gebruikt in de luchtcirculatie-modus.
3. De uitlaatpijp dient zo kort en recht mogelijk te zijn. De diameter van de
uitlaatslang moet ten minste 120 mm zijn. Anders dient u meer geluid en
verminderde prestaties van uw apparaat te verwachten.
4. De juiste maximale buighoek naar buiten toe is 1200.
5. Gebruik alleen gladde buizen of flexibele, niet-ontvlambare uitlaat slangen.
6. Wanneer de afvoerleiding horizontaal is aangesloten, wordt een minimum
dalende helling van 1 cm/m en een helling van 20 vereist. Anders zal
condensaat in de motor van de kap komen.
7. Wanneer een afvoerleiding wordt gebruikt, moet het einde van de afvoerslang
worden aangepast in de richting van de stroming.
8. Als de uitlaatleiding koele omgevingen passeert (bijvoorbeeld een zolder), kan
een temperatuurgradiënt optreden in de verschillende delen van de afvoerbuis
zodat condens wordt gegenereerd. Een goede isolatie van de overeenkomstige
delen van de afvoerbuis is dan nodig. Rust zo'n afvoerpijp met een
condensopvang indien nodig.
Installatie stappen
61