5.3
BEDIENINGSPROCEDURES_________________________________________________
WAARSCHUWING:
!
veiligheidsbril,
laarzen, een helm en oorbescherming om
letsel te helpen voorkomen.
1. Gebruik de maaier niet wanneer onderdelen loszit-
ten, beschadigd zijn of ontbreken. Maai bij voorkeur
wanneer het gras droog is.
2. Maai eerst een proefterrein om volledig vertrouwd te
raken met de bediening van de maaier en de
bedieningshendels.
3. Bestudeer het terrein om de beste en veiligste
bedieningsprocedure vast te stellen. Neem hiervoor
de hoogte van het gras, het soort terrein en de
conditie van het oppervlak in aanmerking. Met elke
conditie gaan bepaalde afstellingen of voorzorgen
gepaard.
5.4
MOTOR STARTEN/STOPPEN ________________________________________________
WAARSCHUWING: Start en stop de motor
!
uitsluitend
wanneer
horizontaal vlak staat. Houd de voeten op
veilige afstand van het mes wanneer de motor
wordt gestart.
Starten
1. Controleer het oliepeil en de hoeveelheid brandstof
en open dan de brandstofafsluitklep (H).
2. Zet de chokehendel (G) in de stand "GESLOTEN".
3. Zet de gashendel (B) op halfgas.
4. Zet de startschakelaar (E) op de motor op "AAN".
5. Controleer of de B.A.S.-beugel (D) uitgeschakeld en
de parkeerrem (A) ingeschakeld is.
6. Selecteer de gewenste stand voor de kooikoppeling-
shendel (F).
Maaien - schakel de kooikoppeling in. (F).
Vervoeren - schakel de kooikoppeling uit. (F ).
!
WAARSCHUWING
Om lichamelijk letsel of materiële schade te
voorkomen, mag de kooikoppelingshendel nooit
ingeschakeld worden terwijl de motor draait of de
B.A.S.-hendel ingeschakeld is.
Draag
altijd
lederen
werkschoenen
de maaier op een
!
4. Richt het gemaaide materiaal nooit op omstanders
een
en laat niemand in de buurt van de machine komen
of
terwijl deze in gebruik is.
WAARSCHUWING: Raap vóór het maaien
!
alle rommel op die u kunt vinden. Rijd nieuwe
terreinen voorzichtig op. Rijd altijd met
snelheden waarbij u de maaier volledig onder
controle hebt.
5. Wees voorzichtig bij het maaien in de buurt van
grind (wegen, parkeerterreinen, karrepaden etc.).
Stenen kunnen omstanders ernstig verwonden en/of
materiële schade aan de machine veroorzaken.
6. Stop en inspecteer de machine onmiddellijk op
schade na het raken van een obstructie of wanneer
de machine abnormaal begint te trillen.
7. Start de motor. Zorg dat het koord niet terugslaat
tegen de startmotor.
8. Zet de chokehendel (G) in de stand "OPEN"
wanneer
inschakeling van de choke kan nodig zijn als de
motor koud is.
9. Laat de motor geleidelijk opwarmen.
Stoppen
1. Laat de B.A.S.-beugel los (D) en zet de motor-
schakelaar (E) in de stand "UIT" om de motor te
stoppen.
2. Schakel de parkeerrem in.
BEDIENING
de
motor
start.
5
Intermitterende
NL-9