5.12.9 Tijdsduur ontlading ontstekingstransformator
De ontsteking is aanwezig gedurende de ganse veiligheidstijd.
In geval van een continue hercycli of aangesloten
verzoeken om warmte mogen de herhalingen van
de
cyclus
ontstekingstransformator de waarde van één
LET OP
poging per minuut niet overschrijden.
5.12.10 Ontgrendeling vanaf knop en vanop afstand
van de brander
De
brander
kan
gedeblokkeerd
ontgrendelingsknop van de controledoos minstens 0,4 seconden
ingedrukt te houden. De ontgrendeling zal pas plaatsvinden
wanneer de knop gelost wordt.
De brander kan ontgrendeld worden met de externe knop
(ontgrendeling op afstand) aangesloten op de terminals R (zie
schakelschema RS) op de brander door deze minstens 0,8
seconden lang in te drukken.
Wanneer de ontgrendelingsknop langer dan 5
seconden
wordt
bedienings-
ontgrendeld.
LET OP
5.12.11 Bescherming ontgrendeling
De brander kan slechts vijf maal achtereenvolgens ontgrendeld
worden; nadien moet de voeding losgekoppeld worden om
andere vijf pogingen te kunnen hebben. De brander kan enkel
ontgrendeld worden indien de controledoos wordt gevoed.
5.12.12 Storing ontgrendelingsknop / ontgrendeling
op afstand
Indien de ontgrendelingsknop of de ontgrendeling op afstand
defect raakt of langer dan 60 seconden ingedrukt blijft, wordt de
storing aangeduid door het knipperen van de led (zie paragraaf
"Diagnosefunctie storingen - vergrendelingen" op pag. 24)
totdat de storing wordt opgelost.
Deze storing is slechts een weergave; de led stopt met
knipperen wanneer de storing verdwijnt.
Indien
de
storing
voorventilatie of de veiligheidstijd wordt de brander niet
stilgelegd en wordt de startsequentie verder gezet.
Als de storing wordt gedetecteerd tijdens de werking wordt
de brander niet stilgelegd.
Indien de storing wordt gedetecteerd tijdens de positie van
de vergrendeling wordt de storing niet gesignaleerd en kan
de brander niet ontgrendeld worden.
5.12.13 Externe vergrendelingssignalering (S3)
De brander is voorzien van de functie van de externe
veiligheidssignalisatie, dus een alarmsignalisatie (als aanvulling
van de ingebouwde ontgrendelingsknop) van de vergrendeling
van de brander.
Met de controledoos kan een externe lamp bediend worden via
de uitgang S3 (230Vac-0,5Amp max).
5.12.14 Functie urenteller (B4)
De brander is voorzien van de functie van de urenteller van de
duur van de opening van het gasventiel van 1e vlamgang, en dus
van het brandstofverbruik.
Met de controledoos kan een externe urenteller bediend worden
via de uitgang Hour-Counter (230Vac-0,1Amp max) van de
controledoos die aangesloten is op pin B4 van het 7-polige
stopcontact voor de aansluiting van de ketel op de brander.
20141171
van
de
functie
van
worden
door
ingedrukt,
dan
wordt
en
controleapparatuur
wordt
gedetecteerd
tijdens
Installatie
5.12.15 Controle van de voedingsspanning
De controledoos detecteert automatisch de netspanning.
Als de netspanning ongeveer 170V is of meer bedraagt dan
ongeveer 280V, wordt de brander stilgelegd, wordt de
werkcyclus onderbroken en in stand-by gesteld, en wordt de
de
storing gesignaleerd. Het probleem wordt aangeduid door het
knipperen van de led (zie paragraaf "Diagnosefunctie
storingen - vergrendelingen" op pag. 24).
De brander start opnieuw wanneer de spanning de waarde van
ca. 180V overschrijdt of onder de waarde van 270V daalt.
Als de storing wordt gedetecteerd gedurende de werking met
vlam wordt de klep onmiddellijk gesloten en wordt de motor
de
stilgelegd.
Als
de
storing
voorventilatie, dan wordt de motor stilgelegd.
Als bij de sluiting van de hoofdschakelaar van de voeding of
na gebrek aan voeding, de netspanning zich handhaaft aan
gemiddelde waarden (170÷180V of 270÷280V) wordt de
brander niet gestart.
Als de brander vergrendeld is, wordt de netspanning
gecontroleerd maar wordt dit niet gesignaleerd omdat de
de
vergrendelingssignalisatie aanwezig is en de brander niet
niet
ontgrendeld kan worden.
Tijdens de ontstekingstijd van de ontsteker is de controle van de
netspanning gedeactiveerd.
5.12.16 Storing van voedingsfrequentie
De controledoos detecteert automatisch de waarde van de
frequentie van de hoofdzakelijke voeding in het interval van 50 ÷
60 Hz, in beide gevallen worden de werktijden gecontroleerd. Het
probleem wordt aangeduid door het knipperen van de led (zie
paragraaf "Diagnosefunctie storingen - vergrendelingen" op
pag. 24).
Indien de storing aanwezig is vóór het verzoek om warmte of
tijdens de voorverwarming wordt de brander niet gestart en
wordt de storing gesignaleerd.
Indien
de
voorventilatie blijft de brander in de conditie van de ventilatie
en wordt de storing gesignaleerd.
De storing wordt niet gedetecteerd tijdens de normale
functionering, de brander blijft in deze staat.
de
De brander wordt weer gestart wanneer de storing verdwijnt.
5.12.17 Storing interne spanning
De controledoos detecteert automatisch als de interne spanning
correct is. Het probleem wordt aangeduid door het knipperen van
de
led
(zie
paragraaf
vergrendelingen" op pag. 24).
Als de storing wordt gedetecteerd tijdens de initialisatie
wordt de brander niet gestart.
Als de storing wordt gedetecteerd na een vergrendeling
wordt de brander niet gestart.
Als de storing wordt gedetecteerd na een test van de
uitschakeling wordt de brander niet gestart.
De storing wordt niet gedetecteerd tijdens de normale
functionering, de brander blijft in deze staat.
De brander wordt weer gestart wanneer de storing verdwijnt.
5.12.18 Controle motor ventilator
De controledoos detecteert automatisch de aanwezigheid van de
motor van de ventilator, en indien deze is losgekoppeld zal deze
een vergrendeling uitvoeren. De vergrendeling wordt aangeduid
door het knipperen van de led (zie paragraaf "Diagnosefunctie
storingen - vergrendelingen" op pag. 24).
26
NL
wordt
gedetecteerd
storing
wordt
gedetecteerd
"Diagnosefunctie
gedurende
de
tijdens
de
storingen
-