5. Technische specificaties
5.3 Werkingsprincipe
20
Aan de inlaatzijde van de ventilator is de venturi geplaatst. Daar
worden lucht en gas in een vaste verhouding met elkaar gemengd.
Bij warmtevraag zal de ventilator gaan voorspoelen. De ventilator
zuigt de verbrandingslucht aan, die in de venturi optimaal met
het gas wordt gemengd. Het homogene lucht/gasmengsel wordt
door de ventilator naar de brander gebracht. Het mengsel wordt
vervolgens ontstoken door de gecombineerde ontstekings- en
ionisatie-elektrode, die tevens voor vlambewaking zorgt, waarna
de verbranding plaatsvindt. Na de verbranding worden de hete
rookgassen door de gietaluminium warmtewisselaar geleid. Hier
zullen de rookgassen hun warmte afdragen aan het cv-water in de
warmtewisselaar. Afhankelijk van de instellingen en de heersende
watertemperaturen, gemeten door de temperatuursensoren, wordt
het vermogen van de ketel geregeld.
Bij rookgastemperaturen beneden het dauwpunt (ca. 55°C, de
temperatuur waarbij de in de rookgassen aanwezige waterdamp
begint te condenseren) zal de waterdamp in de rookgassen
condenseren in het onderste deel van de warmtewisselaar. De
warmte die bij dit condensatieproces vrijkomt (de zogenaamde
latente of condensatiewarmte) wordt eveneens aan het cv-water
overgedragen. Het gevormde condenswater wordt via een sifon
afgevoerd. De rookgassen keren in de condensbak en worden
afgevoerd via de rookgasafvoerleiding.
De geavanceerde besturing van de ketel, de zogenaamde 'Com-
fort Master', zorgt voor een zeer betrouwbare warmtelevering. Dit
houdt in dat de ketel praktisch omgaat met negatieve invloeden
uit de omgeving (zoals waterzijdige doorstromingsproblemen,
luchttransportproblemen e.d.). De ketel zal bij dergelijke invloeden
niet op storing gaan (vergrendeling), maar moduleert in eerste
instantie terug en gaat eventueel - afhankelijk van de aard van de
omstandigheden - tijdelijk uit (blokkering of regelstop) om het na
enige tijd gewoon opnieuw te proberen. Zolang zich geen gevaar-
lijke situatie voordoet, probeert de ketel altijd warmte te leveren.
Om blijvend warmte te leveren, heeft de ketel een minimale flow
nodig van 30 % van de waterflow bij een dT van 20 K op nomi-
nale belasting vollast. De ketel kan worden uitgevoerd met een
tweede retour (accessoire). Deze tweede retour kan bijdragen aan
extra rendement als er groepen van verschillende temperaturen in
de installatie voorkomen.
GAS 210 ECO PRO
114500-090211