Schroef het ander uiteinde van de luchtuitlaatslang vast aan de raamadapter.
Steek het slangaansluitstuk in de beugel aan de achterkant van het toestel.
WERKING
*Laat het apparaat altijd minstens 2 uur rusten nadat het naar een andere ruimte is gebracht.
Voor gebruik, controleer of de uitlaatslang juist is aangebracht. Steek de stekker in het stopcontact.
1. Aan/uit-knop
Druk op de aan/uit-knop om het apparaat in te schakelen. Druk opnieuw op de knop en het apparaat
wordt uitgeschakeld.
2. Temperatuur/timer verhogen-knop en Temperatuur/timer verlagen-knop
Druk op de "
"/"
knoppen kunnen tevens worden gebruikt om de timer in te stellen. De waarde wordt bij elke druk op de
knop met 1 (°C/uur) verhoogd of verlaagd.
3. Ventilatorsnelheid-knop
Druk op de ventilatorsnelheid-knop om de ventilatorsnelheid op laag of hoog in te stellen. Het
overeenkomstig "LOW"/"HIGH" controlelampje zal branden.
4. Modus-knop
Druk op de modus-knop om uw gewenste werkingsmodus in te stellen. U kunt kiezen uit koelen, drogen
en ventilator. Het overeenkomstig controlelampje brandt wanneer de specifieke modus is geselecteerd.
•
Automatische modus
In de automatische modus werkt de binnentemperatuursensor automatisch om de gewenste werking met
koelen of ventilator te selecteren. Als de kamertemperatuur hoger of gelijk aan 24°C is, selecteert het
toestel automatisch de koelmodus en als de kamertemperatuur lager dan 24 °C is, selecteert het toestel
" knop om uw gewenste kamertemperatuur tussen 15°C en 31°C in te stellen. De
- 62 -